Melkfabriek Excelsior, later Nieuw-Holland

Melkfabriek Excelsior, later Nieuw-Holland

In oktober 1906 kopen de Rotterdamse cargadoor C.H.W. van Dam en J. Postma, technisch directeur van de Fabriek voor Melkproducten NV “Excelsior” te Rotterdam verschillende percelen grond in de polder Snel en aan de Utrechtsestraatweg in Woerden. Binnen enkele maanden verrees op die plaats de stoomzuivelfabriek Excelsior naar ontwerp van de architect Nederhorst te Gouda en gebouwd door het aannemersbedrijf Bokhoven aldaar. Het was een van de vele melk-, kaas- en boterfabrieken die vanaf het eind van de negentiende eeuw overal op het platteland ontstonden. Excelsior hield zich vooral bezig met het bewerken van melk tot gecondenseerde consumptiemelk en met het maken van boter.

Al vrij snel na de oprichting gaven de Rotterdamse eigenaars de leiding van het bedrijf aan de uit Utrecht afkomstige Jan Hordijk. Onder zijn leiding kwam Excelsior in het eerste decennium van zijn bestaan tot grote bloei. Omdat niet alle boeren in Woerden en omgeving zelfkazers waren was het voor een groot aantal van hen lucratief om hun melk of melkoverschot aan Excelsior te verkopen. De fabriek kocht melk in uit de gehele Rijnstreek tussen Utrecht en Leiden. De fabriek verleende een beperkt aantal melkventers concessie om de gecondenseerde melk en andere zuivelproducten van Excelsior te verkopen.

In 1914 werd de fabriek al flink uitgebreid en oen het bedrijf in 1916 zijn tienjarig bestaan vierde waren er ruim honderd mensen werkzaam. Excelsior was een belangrijke werkgever in Woerden geworden. De groei ging echter ook met problemen gepaard. Omdat er zoveel melk te verwerken was had het bedrijf in 1921 besloten om in plaats van 45 uur per week 50 uur te draaien. Het personeel kreeg echter nauwelijks meer salaris, waardoor een loonconflict dreigde, dat tenslotte werd afgewend. In 1922 verwerkte Excelsior ruim 5 miljoen liter werk; in 1928 was dat bijna verdubbeld tot 9,6 miljoen. De hoeveelheid boter, die van de fabriek kwam, bedroeg in 1922 185.000 kg en in 1928 ruim 320.000 kg.

Ondanks deze groei  had Excelsior te met concurrentie van zuivelfabrieken in IJsselstein, Oudewater en vooral Bodegraven. De Rotterdamse eigenaren van Excelsior bleven echter op het gebied van investeringen in gebouwen en machines van de fabriek. Eind jaren 20 was de zaak zo sterk verouderd, dat de kosten van vernieuwing een gevaar vormde voor de voortbestaan van de fabriek: het bedrijf leed in 1928 bijna 22.000 gulden verlies. Onder die omstandigheden viel het oog van de belangrijkste concurrent in de regio, de Bodegraafse zuivelfabriek Oud-Holland, waar vooral kaas gemaakt werd, op het Woerdense bedrijf. De eigenaren van Oud-Holland, waaronder het Haagse bedrijf De Sierkan, kochten Excelsior voor ruim een ton en investeerden voor een halve ton in nieuwe machines en verbouwingen. De fabriek, die toen nog werk bood aan zestig man, kreeg een nieuwe naam: “Nieuw-Holland NV” ter onderscheiding van het Bodegraafse Oud-Holland. Directeur van Nieuw-Holland werd Judocus de Mars, die al ruim vijftien jaar de leiding had in de Bodegraafse fabriek en die tot grote bloei had gebracht. De Mars bleef daarnaast directeur van Oud-Holland.

0883Omdat Oud-Holland veel meer melk te verwerken kreeg dan het bedrijf aankon werd een flink deel van die aangeleverde melk naar Woerden overgebracht. Dit feit en de vernieuwing van het bedrijf zorgden ervoor, dat de zaak weer winstgevend werd. De hoeveelheid verwerkte melk nam weer toe; in 1950 bereikte Nieuw-Holland, na een dip tijdens de tweede wereldoorlog, het record van 30 miljoen liter. Daarmee had het Oud-Holland in Bodegraven ruimschoots overvleugeld. Waar Oud-Holland vooral kaas maakte werd in Woerden de gecondenseerde melk steeds belangrijker. Vanaf halverwege de jaren ’50 werd de melk in blikjes verkocht, een nieuwe ontwikkeling die met veel publiciteit gepaard ging. De echtgenote van burgemeester Vos kreeg in 1956 het eerste blikje gecondenseerde melk, dat bij Nieuw-Holland van de band kwam.

Directeur De Mars was er in 1949 in geslaagd om een contract af te sluiten met de CMC, de Coöperatieve Melkafzet Centrale. Hierdoor waren Oud-Holland en Nieuw-Holland verzekerd van voldoende melk om beide bedrijven rendabel te kunnen houden. Zo kon Nieuw-Holland in 1960 42 miljoen liter melk verwerken. De CMC kreeg in de jaren ’50 ook steeds meer aandelen in zowel Oud-Holland als Nieuw-Holland. In 1965 ontstaat uit een fusie tussen de CMC en enkele andere zuivelbedrijven, waaronder De Sierkan, de Melkunie. De Melkunie, die meer met consumptiemelk en vla (toetjes) dan met kaas en boter had, bracht steeds meer bedrijfactiveiten van Bodegraven over naar Woerden. Het bedrijfscomplex aan de Johan de Wittlaan (het in 1968 van naam veranderde deel van de Utrechtsestraatweg, waar de melkfabriek in 1906 begonnen was) maakte een enorme groei door, niet alleen qua omvang, maar ook op het gebied van technische vernieuwing. Een nadeel van de opname van Nieuw-Holland in het nieuwe bedrijf was dat de eigen identiteit van de fabriek ten onder ging. In 1971 verdween de naam Nieuw-Holland tenslotte en ging het bedrijf sindsdien als Melkunie door het leven.

In 1989 kwam er een eind aan Oud-Holland in Bodegraven; het bedrijf werd gesloten en de fabriek werd gesloopt. Het bedrijfscomplex in Woerden bleef doorgaan met het produceren van vooral de bekende “Mona-toetjes”. Toen de Melkunie in 1995 fuseerde met Campina besloot het nieuwe bedrijf om vanaf 2000 de productie van de toetjes te verplaatsen naar Maasdam. Het bedrijfscomplex in Woerden werd gesloten en in 2005 verkocht aan een projectontwikkelaar. Kort daarna, bijna een eeuw na de oprichting van Excelsior, werd de fabriek gesloopt en na lange tijd braak gelegen te hebben werd er tenslotte een klein woonwijkje gebouwd.

Literatuur:
  • J. van Es, Woerden in Bedrijf (Alphen aan den Rijn, 1990), pp. 54-58;
  • J.L. van Eijk, ‘De sluiting van een kaasfabriek’ in: Tidinghe van die Goude, jg 1988, nr 2, p. 27-29.