Vrijplaats en belastingparadijs

Vrijplaats en belastingparadijs

Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bestonden de Nederlanden uit de zeven samenwerkende gewesten (zoals Holland, Utrecht) en de zogenaamde Generaliteitslanden. Als we deze gebieden op de kaart van Nederland inkleuren, houden we echter nog enkele witte vlekken over. Het waren stadjes of streken die zelfstandig waren. Zij vielen niet onder het bestuur van het gewest of provincie en evenmin – zoals bij de Generaliteitslanden het geval was – rechtstreeks onder het bestuur van de Staten-Generaal. Voorbeelden hiervan waren het graafschap Buren, het Land van Vianen en de Baronie van IJsselstein.

IJsselstein was in 1551 in het bezit gekomen van Willem van Oranje, door zijn huwelijk met Anna van Egmond van Buren. Filips II had de zelfstandigheid van IJsselstein in 1556 nog eens erkend, toen de Staten van Holland er hun invloed wilden doen gelden. Gedurende de Opstand en na het uitroepen van de Republiek werd er niet aan de autonomie van IJsselstein getornd. De Baronie stond direct onder de Oranjes en kon dus zelf eigen wetten en regels bepalen, zeker toen de koning van Spanje als landsheer buiten beeld was. Sindsdien had de baron van IJsselstein het alleen voor het zeggen.

Dit betekende zelfstandig bestuur en rechtspraak. Meer tot de verbeelding sprak dat mensen (formeel) aan de baron konden vragen om in IJsselstein te mogen wonen en daarmee dus onder bescherming kwamen te staan van de daar geldende wetten en regels. Het leidde tot wilde verhalen over criminelen die in vrijplaatsen onderdak vonden. Enige nuancering is op zijn plaats. Het is waar, veel asielzoekers hadden schulden. Maar onder hen waren er ook veel die juist vanuit een van de vrijplaatsen wilden werken aan het opheffen van hun faillisement. Zij wachtten bijvoorbeeld op een gunstige wending in hun beleggingen in fondsen als van de V.O.C. Daarbij komt dat het aantal asielzoekers op de totale bevolking toch vrij beperkt was. Voor asielaanvragen moest vaak een behoorlijke som geld betaald worden en bovendien moest ook de middenstand van de stad beschermd worden tegen gespuis dat al te gemakkelijk schulden opbouwde. Naar het schijnt was er in IJsselstein minder dan in andere vrijplaatsen een toeloop van “echte criminelen”.

De autonomie werd door IJsselstein aangewend om een gunstig belastingklimmaat te scheppen. Rijke renteniers werden hiermee bewust naar de stad getrokken.  Dat lukte vrij goed. De vestiging van rijke ingezetenen kwam de welvaart en ontwikkeling van IJsselstein ten goede. Vooral onder Marie-Louise, baronesse van IJsselstein, bloeide de stad op.

Aan de uitzonderingspositie van vrijplaatsen zoals IJsselstein kwam in de Franse tijd echter een einde. Renteniers begonnen weg te trekken. Dienstmeiden en knechten verloren hun baan, de middenstand de omzet. Het verloren gaan van de autonomie op fiscaal gebied was een belangrijke oorzaak voor de economische achteruitgang in IJsselstein aan het begin van de negentiende eeuw.

Literatuur
  • Fred Vogelzang, IJsselstein: van boevenoord tot belastingparadijs. Het leven in IJsselstein in de achttiende eeuw (IJsselstein, 2010).