Gasfabriek en gasbedrijf

Gasfabriek en gasbedrijf

De negentiende eeuw bracht veel veranderingen en verbeteringen. Eén daarvan was de techniek van het produceren van gas. In Nederland werd in Rotterdam in 1826 de eerste gasfabriek opgericht en vanaf de tweede helft nam het aantal gasfabrieken sterk toe. Vaak waren dit particuliere bedrijven, die het zogenaamde “stadsgas” leverden. Stadsgas werd verkregen door steenkool sterk te verhitten zonder er zuurstof aan toe te voegen. Het werd vooral gebruikt voor (straat)verlichting. In IJsselstein bleef de bevolking nog lang verstoken van gas. De straatlantaarns brandden op petroleum; in de winter stak de lantaarnopsteker ze ’s avonds aan en ’s ochtends weer uit. Binnenshuis was petroleum ook de meestgebruikte brandstof voor de lamp en het fornuis; de kachel brandde op steenkool of turf. De meubelfabriek van Schilte was op dat gebied een voorloper: daar werd al vroeg elektriciteit toegepast!

Toen rond 1910 serieus werd gedacht over een waterleidingbedrijf in IJsselstein kwam ook het idee op om dat te combineren met een gasfabriek. Mede op advies van de directeur van de Hilversumse gasfabriek besloot de gemeenteraad op 21 juni 1910 om een gemeentelijk gas- en waterbedrijf op te richten en zelf de opwekking en levering van gas en water te gaan regelen. Er werd een stuk land aan het Jaagpad langs de IJssel aangekocht, ongeveer op de grens van IJsselstein, Vreeswijk en Jutphaas, waar een gasfabriek en een watertoren werden gebouwd. Door een grenswijziging aan het eind van de jaren ’80 van de vorige eeuw werd dit terrein deel van de gemeente Nieuwegein, zodat de gebouwen nu in die gemeente staan. De kosten van het project waren bijna  285.000 gulden, een enorm bedrag voor die tijd. Buurgemeente Vreeswijk toonde belangstelling voor het plan van IJsselstein en al snel kwam het tot een overeenkomst, waarbij de gemeentebedrijven van IJsselstein ook gas en water zouden gaan leveren aan Vreeswijk.
De ligging aan de IJssel was gunstig voor het aanvoeren van de vele steenkool, die voor het maken van gas nodig was. In de fabriek werd het gas door een speciale techniek van steenkoolverhitting gemaakt. Het gas werd vervolgens opgeslagen in een gashouder, een groot reservoir van waaruit het via leidingen en kabels naar aansluitpunten zoals straatlantaarns en gaskranen in woningen werd geleid. De gasfabriek was vanaf het begin een succesvolle onderneming. Veel mensen stapten over op gasverlichting en –verwarming, die ze konden kopen door gasmuntjes in de speciaal daarvoor in de huizen geplaatste gasmeters te gooien. Het koken op gas werd vooral aantrekkelijk gemaakt met een speciaal lager tarief.

De eerste vijftien jaar draaide de gasfabriek goed, maar in de jaren ’20 kreeg het bedrijf te maken met de opkomst van de elektriciteit. Vooral voor verlichting schakelden veel mensen over van gas naar stroom. Om de concurrentie de baas te blijven werd er gestunt met de gasprijs, maar al snel bleek de strijd op het gebied van de verlichting verloren: de elektriciteit behaalde de overwinning. Gelukkig kon de terugval in levering van gas worden opgevangen door een verdere uitbreiding van het aantal aansluitingen, eerst naar de buitengebieden van IJsselstein en vanaf de jaren ’20 naar Jutphaas en de  sterk groeiende wijk Hoograven in die gemeente. Om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen werden er rond 1931 verschillende vernieuwingen aan de gasfabriek en bijbehorende voorzieningen uitgevoerd.

De tweede wereldoorlog leidde aanvankelijk nog niet tot grote problemen voor het gasbedrijf, maar in het najaar van 1944 werd de schaarste van steenkool duidelijk merkbaar op de fabriek. In december 1944 was de steenkoolvoorraad zo geslonken, dat de levering van gas aan particulieren moest worden stopgezet en in maart 1945 kwam het hele bedrijf stil te liggen: er was geen brandstof meer.

Het duurde nog tot ver na de bevrijding voordat het gasbedrijf weer kon gaan draaien, pas in augustus 1945. Het bedrijf verkeerde in slechte staat van onderhoud en was verouderd. Het gemeentebestuur stond voor de keus: moderniseren of stoppen met het maken van gas. Gekozen werd voor het laatste: in 1953 werd een overeenkomst gesloten met het gemeentelijk gasbedrijf van Leerdam. De gemeente Leerdam zou gas leveren aan IJsselstein via een persleiding, waarna het gas zou worden opgeslagen in de gashouder in IJsselstein. De IJsselsteinse gasfabriek werd nu overbodig en werd in 1955 afgebroken.

In 1965 kwam er einde aan de levering van gas door Leerdam. De vondst van het aardgas bij Slochteren zorgde voor nieuwe mogelijkheden. Aardgas werd door de Nederlandse Gasunie NV vanuit Groningen door heel Nederland verspreid. Ook IJsselstein ging in 1963 over op aardgas, dat vanaf 1965 rechtstreeks door de Gasunie geleverd werd. Hiervoor werd een nieuw gasontvangstation gebouwd. Het personeel van het gasbedrijf kreeg het erg druk met het ombouwen van apparaten en fornuizen voor het gebruik van aardgas. Ook moesten bijna alle leidingen worden vernieuwd. De komst van het aardgas was voor het bedrijf een enorme financiële opsteker. Het gasverbruik nam toe, niet alleen door de groei van het aantal aansluitingen, maar ook omdat er meer toepassingen kwamen, zoals gaskachels en geisers.

In de jaren ’70 keerde het tij. De prijs van aardgas steeg en de grote klanten Jutphaas en Vreeswijk, in 1971 samengevoegd tot de gemeente Nieuwegein, betrokken hun gas vanaf 1972 van het Gasbedrijf Centraal Nederland. Het gemeentelijk bedrijf moest zich nu terugtrekken op het grondgebied van IJsselstein zelf. De gemeente groeide sterk, waardoor het gemeentelijk bedrijf, dat nu alleen nog maar voor het leveren van gas en niet meer voor het maken ervan zorgde, het hoofd boven water kon houden. Een flinke tegenvaller was de enorme bodemvervuiling, die de vroegere gasfabriek had veroorzaakt aan het Hooglandse Jaagpad; het schoonmaken ervan was een kostbare en tijdrovende operatie. Toen aan het eind van de jaren ’80 het gemeentelijk waterleidingbedrijf niet meer zelfstandig kon blijven werd ook het lot van het gasbedrijf, dat organisatorisch en financieel nauw met het waterleidingbedrijf verbonden was, bezegeld. De gemeenteraad besloot op 26 maart 1992 om het gasbedrijf te verkopen aan het Gasbedrijf Centraal Nederland, waarmee er per 1 januari 1993 een einde kwam aan de ruim tachtigjarige geschiedenis van de IJsselsteinse gasfabriek.

Archief
  • Archief Gemeentebedrijven IJsselstein, 1911-1994 (Y035);
  • Archief Gemeente IJsselstein, 1811-1942 (Y002), invnrs. 265-266, 283, 285-286 en 921-925;
  • Archief Gemeente IJsselstein, 1943-1979 (Y053), invnrs 1000, 1111-1136 en 1738-1743.
Literatuur
  • Bernt Feis en Herman Rutten, IJsselstein in Bedrijf (Alphen aan den Rijn, 1988), pp. 31-32;
  • Ivy Koopmans, Gas- en waterleidingbedrijf IJsselstein 1911-1992 (IJsselstein, 1992).