Beknopte geschiedenis van IJsselstein

Beknopte geschiedenis van IJsselstein

De bloeiperiode van IJsselstein lag in de late middeleeuwen. In 1310 schonk bisschop Guy aan zijn dochter Marie van Henegouwen, gemalin van Arnold van Amstel, de parochierechten van de oudere nederzetting Eiteren. De kapel werd vervangen door de toen gestichte Sint-Nicolaaskerk. In dezelfde tijd ontwikkelde zich de devotie rond een Mariabeeldje dat ergens aan de slootkant in Eiteren (Heyteren) gevonden werd. Maria van Eiteren trok pelgrims en IJsselstein werd een bedevaartsoord.

Voorts werd IJsselstein de hoofdplaats van de Baronie van IJsselstein, waartoe ook Benschop en Noord-Polsbroek behoorden. De familie Van Amstel bezat de heerlijke rechten alhier. Eeuwenlang was er sprake van een vete tussen IJsselstein en Utrecht. In 1418 maakte Utrecht IJsselstein met de grond gelijk. Dit werd in Holland betreurd, omdat hiermee de Baronie als strategische buffer tussen Holland en het Sticht (Utrecht) wegviel. De bekende gravin van Holland, Jacoba van Beieren, droeg daarom financieel bij aan de wederopbouw van IJsselstein. Diverse keren werd IJsselstein nog door Utrechtse soldaten belaagd (onder andere in 1466), maar uiteindelijk kwam in 1511 de eeuwigdurende vrede met Utrecht tot stand.

De Baronie kwam na de Van Amstels in handen van de familie Van Egmond en vervolgens in 1551 de familie Van Oranje Nassau. Nog altijd is de koning titulair Heer van IJsselstein. Door de binding aan het Huis van Oranje kon de Baronie van IJsselstein tot 1795 een aparte positie innemen binnen de Republiek der Verenigde Nederlanden. De meeste Oranjes lieten het beheer over de heerlijkheid IJsselstein over aan de drost ter plaatse. Een uitzondering was Maria Louise van Hessen-Kessel, bijgenaamd Marijke-Meu, die in 1732 de rechten van haar zoon Willem IV kreeg. Marijke-Meu verbleef vaak in IJsselstein. Zij kende premies toe voor het bouwen van huizen en nam de protestanten uit Bohemen (Hernhutters) in bescherming.

Rond 1850 verdween de ommuring van de stad IJsselstein. In 1888 werd het kasteel grotendeels gesloopt. In 1895 kregen de Rooms-Katholieken, die na de Reformatie in een schuilkerk bijeenkwamen, weer een fier kerkgebouw. Deze St.Nicolaaskerk werd in het recente verleden verheven tot basiliek. IJsselstein kreeg enige industrie, aanvankelijk gericht op houtbewerking. Qua woningbouw wist de stad met haar uitbreidingen tot 1920 binnen de grachten te blijven. Daarna werd er volop gebouwd en kwam het na de oorlog zelfs tot grootscheepse bouwprojecten, die IJsselstein deden groeien tot 34.000 inwoners zonder dat hier ooit gemeentelijke herindelingen aan te pas zijn gekomen.

Archieven
  • Archief van het stadsbestuur van IJsselstein 1285-1811 (Y001);
  • Archief van het gemeentebestuur van IJsselstein, 1811-1942 (Y002);
  • Archief van het gemeentebestuur van IJsselstein, 1943-1979 (Y031).
Literatuur
  • J.J. Abbink Spaink, IJsselstein: verleden en heden (IJsselstein, 1963);
  • B. Giesen-Geurts e.a., IJsselstein, geschiedenis en architectuur (Zeist, 1989).