Julianawijk

Julianawijk

In 1903 trad de Woningwet in werking. Deze wet bracht onder meer de mogelijkheid om sociale woningen met overheidssubsidie te bouwen en daarnaast ook eisen en toezicht met betrekking tot de bewoonbaarheid, hygiëne en veiligheid van huizen. In 1911 werd op grond van die wet het “rode dorp” aan het Imminkplein gebouwd door de protestants-christelijke IJsselsteinsche Bouwmaatschappij.

In die tijd van verzuiling lag het voor de hand, dat ook de Rooms-Katholieken in IJsselstein voor “hun” arbeiders goede en goedkope woningen wilden. Op initiatief van gemeentesecretaris A.B. Michielsen werd in 1913 de Rooms-Katholieke Woningbouwvereniging opgericht. De eerste voorzitter werd metselaar A. Peek;  ook de andere bestuursleden waren uit “de bouw” afkomstig. Door de eerste wereldoorlog stagneerden de plannen voor woningbouw, maar in 1919 werd door gemeentearchitect A.J. Poot een plan ontwikkeld voor de bouw van maar liefst 100 arbeiderswoningen. Die huizen moesten komen op een daarvoor aangekocht terrein aan het Zomerwegje ten noorden van het stadscentrum van IJsselstein, naast het Imminkplein.
Het oorspronkelijke plan werd, mede vanwege de kosten, ingekrompen tot 65 huizen, waarvoor burgemeester H.J. Kronenburg op 12 juli 1920 de eerste steen legde. De huizen waren gebouwd voor grote gezinnen en hadden ook behoorlijk grote tuinen. Twee huizen van het complex waren woon-winkelhuizen.

De hoofdaannemer van de bouw was Th. van Kleef uit Vleuten, terwijl het schilder-, loodgieters- en elektriciteitswerk door IJsselsteinse bedrijven werd uitgevoerd. De totale bouwsom bedroeg bijna 485.000 gulden. Begin 1921 was de bouw gereed en trokken de eerste huurders in de huizen van “het Julianawijk”, gelegen aan het Zomerwegje, Prins Hendrikstraat en Koningin Wilhelminastraat.  De huur was voor die tijd vrij hoog, tussen f 3,50 en f 4,50 per week. Al snel werd die flink  omlaag gebracht, omdat veel bewoners van de huizen, vooral werknemers van de meubelfabrieken van Schilte en Van Rooijen en van de steenfabriek, een zo hoge wekelijkse huur niet konden opbrengen.

Het Julianawijk was niet goed ontsloten: het Zomerwegje was eigenlijk niet meer dan een zandweg en de Poortdijk was nauwelijks beter. De wijk zelf was voorzien van riolering en behoorlijk groen: al in 1921 waren er veel bomen geplant. De grote huizen met ruime tuinen waren vooral in de eerste vijftien jaar erg gewild. De bewoners vormden een hechte gemeenschap en deden veel activiteiten samen: er was zelfs een eigen Oranjevereniging.

De Rooms-Katholieke Woningbouwvereniging had weliswaar nog plannen voor het bouwen van nog meer arbeiderswoningen, maar dat is er niet meer van gekomen. Het onderhoud van “het Julianawijk”, zoals de buurt in IJsselstein bekend stond, was al een hele opgave. Eind jaren ’50 van de vorige eeuw was een grote renovatie onvermijdelijk, maar voordat daar serieus werk van werd gemaakt haalden de uitbreidingsplannen van de gemeente IJsselstein er een streep door. Voor de ontwikkeling van de wijk IJsselstein Noord (Oranjewijk) werden in 1965 al tien huizen aan de gemeente verkocht om afgebroken te worden voor de verbreding van de Utrechtseweg en de ontsluiting van de nieuwe wijk. Binnen vijf jaar werden de andere huizen in het wijkje door de overheid bouwkundig afgekeurd, waartegen een aantal bewoners in verzet ging. Hoewel in 1971 een sloopvergunning werd verleend kon met de daadwerkelijke afbraak van de huizen nog niet begonnen worden: enkele bewoners wisten via de rechter de sloop tegen te houden. Pas nadat met de laatste bewoners een regeling was getroffen viel de Julianawijk in 1975 onder de slopershamer. Er werden nieuwe huizen gebouwd, waarbij de oorspronkelijke straten verdwenen. De herinnering aan de Julianawijk bleef slechts bewaard in de straatnaamgeving in de nieuwe wijk, die eveneens verwijst naar het Koninklijk Huis.

Archief
  • Archief van de gemeente IJsselstein 1811-1942 (Y002), o.a. invnrs 374, 818/261 en 842.
Literatuur