Steenfabriek De Overwaard

Steenfabriek De Overwaard

Al vanaf de middeleeuwen werden er langs de grote rivieren bakstenen gebakken; de klei van die rivieren was daarvoor geschikt. Ook langs de Hollandse IJssel werden stenen gemaakt, de zogenaamde IJsselsteen, een gelige steen van aanzienlijk kleiner formaat dan de stenen die langs de Rijn en Waal gebakken werden.

De baksteenindustrie kwam in IJsselstein laat op gang. In 1867 vestigde de 24-jarige Rotterdammer Carl Ludwig Wilhelm Thormann zich in IJsselstein, waar hij met de uit Utrecht afkomstige Otto Anne Gustaaf Walland een vennootschap oprichtte met als doel het produceren van baksteen.. Daarvoor werd een fabriek met een aantal knechtenwoningen opgebouwd in het waterschap Over-Oudland, ten zuidoosten van de stad, langs de IJssel. De fabriek werd De Overwaard genoemd. Nadat Walland burgemeester van IJsselstein was geworden en zich uit de directie van de fabriek terugtrok ging Thormann nog een kortstondige vennootschap aan met Cornelis Kamp. In 1877 nam Arie Mijnlieff, telg uit een steenbakkersfamilie uit het Land van Heusden en Altena, De Overwaard van de beide vennoten over. Thormann verhuisde naar Gelderland, waar hij zich op een nieuw project, namelijk het ontwikkelen van spoorwegen, stortte. Kamp begon voor zichzelf op Heeswijk onder Linschoten.

In 1877 werden op De Overwaard de stenen nog met de hand gevormd. Dat gebeurde al niet meer op de steenfabriek, die Gerard Johan Keijzer in 1877 pal naast De Overwaard oprichtte: de Machinale Utrechtse Steenfabriek. Daar werden de bakstenen machinaal gevormd met behulp van stoommachines. De Machinale Utrechtse Steenfabriek werd in 1897 gekocht door de Almkerkse burgemeester Aart van de Koppel, de schoonzoon van Arie Mijnlieff. In 1905 nam hij ook De Overwaard van zijn schoonvader over. Van de Koppel voegde de twee fabrieken samen en zette hij zijn twee zoons in de directie van deze nieuwe Firma Gebroeders Van de Koppel.

Aanvankelijk werd de klei voor de bakstenen van deze fabrieken gewonnen in de nabije omgeving: stukken van de polders Neder-Oudland en IJsselveld werden daarvoor aangekocht en vervolgens afgegraven. Later moest de klei van verder komen, uit de buurt van Vianen en Hagestein. Het aantal arbeidskrachten op de steenfabrieken in IJsselstein was niet groot: rond 1880 werkten er ongeveer vijftig mensen, zo’n vijftig jaar later lag het aantal rond de 35. De Overwaard ging onder het bewind van de familie Van de Koppel met de nieuwste ontwikkelingen mee: er kwamen ringovens, er werd verder gemechaniseerd en de stoommachines maakten plaats voor elektromotoren en, na de oorlog, aardgas. Met minder personeel kon zo meer baksteen gemaakt worden: de productie groeide van 6 miljoen stenen rond 1955 naar 16 miljoen rond 1970.

Ondanks deze gunstige cijfers zou De Overwaard geen tien jaar meer bestaan. In 1981 werd de fabriek, die toen onder de naam “Maatschappij tot Exploitatie van Steenfabrieken” werkte, gesloten en tussen 1981 en 1985 werd de fabriek ontmanteld en gesloopt. Op de plaats van het bedrijfscomplex kwamen woningen: de straatnamen Tasveld, Ringoven, Vlamoven, Droogveld en Overwaard herinneren nog aan dit stukje industriële geschiedenis van IJsselstein.

Literatuur
  • B. Feis en H. Rutten, IJsselstein in bedrijf (Alphen aan den Rijn, 1988), pp. 84-87;
  • F.H. Landzaat en L. Murk, “Steenbakkerijen in IJsselstein” in: HKIJ, nr 41-42 (1987), pp. 1-16.
Website

Historie Grofkeramiek