Middelburg (ZH)
Reeuwijk
Middelburg (ZH)
Het Zuid-Hollandse schoutambacht, vanaf 1817 de Zuid-Hollandse gemeente Middelburg was tot 1855 een zelfstandige gemeente. Het was een langgerekte strook van ongeveer 315 hectare, die bestond uit vier ‘blokken’. Dat waren van noord naar zuid Spoelwijk, Nieuwkoop, Foreest (Vreest) en Middelburg. Het grondgebied lag grotendeels in de Verenigde Polder aan de Oostzijde van de Gouwe. Alleen het blok Spoelwijk behoorde tot de polder Rijneveld. Een eigenlijke dorpskern had Middelburg niet. Het bestond uit een lintbebouwing van ongeveer vijftien boerderijen langs de Middelburgsedijk of Middelburgseweg. Ook het kerkje, dat er stond, lag langs die weg.
De naam Middelburg (om verwarring met de Zeeuwse hoofdstad te voorkomen werd er meestal tussen haakjes ‘ZH’ achter gezet) is niet goed te verklaren. Er zou een linie van mottenburchten zijn gebouwd door de bisschop van Utrecht, waarvan ook Randenburg en Swadenburg deel uitmaakten. Aan de middelste van die verdedigingswerken, de Middelburch, zou het zijn naam ontlenen.
In de dertiende eeuw behoort het gebied van Middelburg tot Holland; de graaf geeft het tussen 1325 en 1350 ter ontginning uit. De eerste bewoners, vooral uit Kennemerland afkomstig, legden de basis voor de agrarische ontwikkeling. Landbouw en veeteelt waren tot in de negentiende eeuw de belangrijkste bronnen van inkomsten. Dat bleef ook zo toen in de omgeving al veel bouw- en weiland voor de turfwinning werd afgegraven.
Begin negentiende eeuw kwam ook de Middelburgse veengrond in de belangstelling van turfstekers. In 1802 verleende het Hoogheemraadschap van Rijnland, waarbinnen Middelburg lag, consent of toestemming voor het vervenen van grote delen van de blokken Middelburg, Foreest en Nieuwkoop. De verveners werden verplicht om het afgeturfde land, dat in een waterplas zou veranderen, weer droog te malen om er opnieuw vee te kunnen houden. Behalve de boeren kregen nu ook de veenbazen een belangrijke positie in het plaatsje. Dat gold ook voor de twee scheepmakers, die in Middelburg vletschuitjes en baggerbokken bouwden voor het vervenen en transporteren van turf.
Het aantal inwoners was niet groot. Vóór 1800 woonden er nooit meer dan honderd mensen in het ambacht. Na 1800 liep dat op tot ongeveer 150 in 1825 en tot 320 in 1855, het jaar van de opheffing van de zelfstandige gemeente Middelburg. De helft daarvan was protestant, de andere helft Rooms-Katholiek. Aan de Middelburgseweg, ter hoogte van het huidige nummer 14, stond een klein kerkje, dat waarschijnlijk in de vijftiende eeuw gebouwd is.
Het was tot halverwege de zeventiende eeuw nog in gebruik als Rooms-Katholieke kerk, hoewel dat officieel verboden was. De schout van het naburige Boskoop nam daarom maatregelen. Op 6 maart 1639 viel hij de kerk binnen en sleurde de reizende priester Martinus van de Velden onder de ogen van de kerkgangers van de preekstoel. Van de Velden werd mishandeld en weggevoerd; een maand later stierf hij aan zijn verwondingen. Daarmee zal er een einde gekomen zijn aan de katholieke kerkdiensten in Middelburg. Het kerkje werd een ‘bijkerk’ van de Hervormde gemeente van Boskoop, waar de protestantse Middelburgers toe behoorden. In de achttiende eeuw werd er alleen nog maar op Tweede Paasdag en Tweede Pinksterdag door de Boskoopse dominee gepreekt. Na 1845 hield dit helemaal op en raakte het kerkje in verval. Het werd in 1860 afgebroken.
De inwoners van Middelburg waren voor veel dingen gericht op Boskoop. De Hervormden gingen er naar de kerk, de armenzorg werd gecombineerd uitgevoerd en kinderen uit Spoelwijk en Foreest gingen in Boskoop naar school. De katholieke Middelburgers gingen naar de kerk in Reeuwijk-Randenburg. De schout, secretaris en later de burgemeester woonden meestal ook in Boskoop of in Gouda. De laatste burgemeester-secretaris van Middelburg was Cornelis Brack, die ook burgemeester van Reeuwijk was en aldaar woonde. Het dorpsbestuur vergaderde in het rechthuis, later het gemeentehuis. Dat recht- en gemeentehuis stond altijd in Boskoop; het was een herberg, waar de gemeente Middelburg een kamer huurde. In 1853 werd het gemeentehuis voor de laatste twee jaar verplaatst naar de herberg De Rustende Jager in Reeuwijk-Dorp.
In 1846 waren er plannen om Middelburg op te heffen en samen te voegen met Boskoop, maar die gingen niet door. Bijna tien jaar later kwam een soortgelijk plan om Middelburg bij de gemeente Reeuwijk onder te brengen wel tot uitvoering. Het was een logisch plan: Middelburg doorsneed namelijk de gemeente Reeuwijk, waardoor het Reeuwijkse buurtje Randenburg van de rest van Reeuwijk was afgesneden. Door samenvoeging zou er een aaneensluitende gemeente Reeuwijk ontslaan. Bij wet van 11 juli 1855 besloot de regering om Middelburg per 1 september 1855 op te heffen en bij Reeuwijk te voegen.
Waar de gemeente Middelburg was opgeheven besloten Provinciale Staten van Zuid-Holland op 9 september 1864 tot het oprichten van een zelfstandige polder Middelburg. Die werd afgescheiden van de Verenigde Polder aan de Oostzijde van de Gouwe. Dat gebeurde omdat men ging beginnen met de droogmaking van het door de vervening grotendeels tot water geworden land. Ringdijken en afvoersloten werden aangelegd en er werden twee molens gebouwd. Deze molen gingen het water uit de Middelburgse droogmakerij afvoeren naar de Gouwe. De molens konden dat echter niet aan en werden al snel, in 1872, vervangen door stoomgemalen. Dat werden later dieselgemalen en tenslotte electrische gemalen. Deze gemalen bemaalden ook de naastgelegen Tempelpolder, die deels onder Reeuwijk en deels onder Zwammerdam behoorde.
Tegenwoordig is Middelburg deel van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Aan de lage ligging van de polder is nog altijd het verveningsverleden te herkennen.
Archief
RHC Rijnstreek en Lopikerwaard:
- Archief van het schoutambacht Middelburg (ZH) 1639-1811, (R014a);
- Archief van de gemeente Middelburg (ZH), 1817-1855 (R014b).
Hoogheemraadschap van Rijnland te Leiden:
- Archief van de polder Middelburg (archiefnr 2.2.7)
Literatuur
- G.A.F. Maatje, ‘De ambachtsheren van Middelburg’ in: Reeuwijkse Reeks 1 (1989), p. 15-24.
- L.F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland I (Leiden, 1906), p. 448-456.