Korenmolen “De Windlust”

Korenmolen “De Windlust”

De oudste vermelding van een korenmolen in Reeuwijk dateert van 1601. In dat jaar kreeg Cornelis Jansz het recht een kleine windkorenmolen te bouwen op een perceel erfpachtland van de Grafelijkheid van Holland. Of deze molen inderdaad gebouwd is en of het om dezelfde molen gaat, die ruim veertig jaar later in de Reeuwijkse transportregisters vermeld wordt, is niet zeker. Wel zeker is, dat in 1643 de bakker Jan Hendriksz van der Hoven twee huizen, een schuur, een boomgaard en een korenmolen met toebehoren koopt, gelegen aan de Breevaart. Die molen stond aan het begin van de huidige Zoutmansweg, een weg die er in 1643 nog niet was. Het door Van der Hoven gekochte complex grensde rechtstreeks aan de Breevaart.

Van deze molen of misschien een latere opvolger werd rond 1805 de 21-jarige Ofke Teekens door aankoop eigenaar. Hij was de zoon van een uit Friesland afkomstige schipper, die zich in Woubrugge had gevestigd en zou de stamvader worden van de Reeuwijkse familie Teekens. De nieuwe molenaar verwierf zich al snel een belangrijke positie in het dorp; hij was lange tijd wethouder en poldervoorzitter en tijdens de Belgische opstand in 1830-1831, toen burgemeester Van Beresteijn door militaire dienst een paar jaar vrijwel voortdurend afwezig was, fungeerde Teekens als waarnemend burgemeester.

De kennelijk florerende molen werd in 1828 een letterlijke sta-in-de-weg voor de plannen van een speciaal daarvoor opgerichte Associatie tot aanleg van een weg en vaart tussen Bodegraven en Gouda. Die weg, een verharde en bestrate baan, zou dwars door de molen heen gaan. Teekens, die zelf ook aandeelhouder van de Associatie was, was bereid mee te werken aan een verplaatsing van de molen als daar een financiele vergoeding tegenover zou staan. Men werd het eens over een bedrag van 4500 gulden, waarvoor Teekens de molen zou slopen en zo’n 20 meter ten westen van de aan te leggen weg een nieuwe zou bouwen. Hij kocht daarvoor een stuk grond van de voormalige buitenplaats Doesrust (vroeger Kantwijk, het geboortehuis van admiraal Zoutman), waar in 1830 de nieuwe molen, later De Windlust genoemd, kwam te staan. Op deze nieuwe molen maalden Ofke en, na zijn dood, zijn zoon Jan, zijn kleinzoon Ofke en zijn achterkleinzoon Eimert Teekens generaties lang. Jan liet aan het eind van de 19e eeuw een stoommaalderij bouwen naast de molen, waardoor hij niet meer afhankelijk was van de wind. De molen raakte hierdoor meer en meer in onbruik en toen bij een windhoos in 1917 de wieken eraf woeien, werd hij niet meer hersteld en fungeerde hij sindsdien als graanpakhuis.

Na de tweede wereldoorlog werd de wiekloze molen, in de volksmond ‘de peperbus’ genoemd, ingericht als woning. De bouwkundige staat ging echter sterk achteruit. In 1977 werd berekend, dat de restauratiekosten ongeveer 800.000 gulden zouden belopen, een bedrag dat in verhouding tot het resultaat veel te hoog werd geacht. Daarmee was het pleit voor de molen beslecht: in 1978 viel hij onder de slopershamer.

Literatuur
  • Gerard Maatje, “De windmolens van het Reeuwijkse land” in: Reeuwijkse Reeks 20 (Reeuwijk, 2005), pp. 15-16;
  • S.A. Vervoort, “Een familie van molenaars en kooplieden: het geslacht Teekens” in:  Reeuwijkse Reeks 3 (Reeuwijk,1991), pp. 48-58.