Jacobus Arminius (1559-1609), theoloog

Jacobus Arminius (1559-1609), theoloog

Jacobus Hermans of Harmens werd op 10 oktober 1560 geboren in Oudewater. Hij zou onder de Latijnse naam Arminius bekend worden in de kerkgeschiedenis. In 1590 trouwde hij met Elisabeth Reael, dochter van een rijke korenkoper. Hij overleed op 19 oktober 1609 in Leiden.

De vader van Arminius, Herman Jacobsz, was messenmaker in Oudewater. Hij stierf op vrij jonge leeftijd en liet zijn vrouw, Angelika Jacobsdr van Dordrecht, met de kinderen, hulpbehoevend achter. Het gezin woonde in een huis op de hoek van de Markt en de Gasthuissteeg. De pastoor van Oudewater, die naar Utrecht was gevlucht toen hij tot de Hervorming was overgegaan, voedde de jonge Jacob Arminius op. De jongen bleek hoogbegaafd. Nadat zijn pleegvader, oud-pastoor Theodorus Aemilius, overleed, ontfermde een andere oud-inwoner van Oudewater zich over de toen 14-jarige Jacob: Rudolph Snellius, hoogleraar in Marburg.

Ondertussen vond in 1575 de zogenaamde “Moord van Oudewater” plaats, waarbij de Spanjaarden de geboorteplaats van Arminius plunderden en uitmoordden. De moeder, broer en zus van Arminius lieten daarbij het leven. Arminius bezocht Oudewater en zijn verwoeste geboortehuis, maar keerde daarna naar Marburg terug. Toen er in Leiden een hogeschool gesticht werd, kon hij in Holland gaan studeren. Eerdergenoemde Snellius maakt als hoogleraar overigens ook de overstap naar Leiden. Na het afronden van zijn studie in Leiden, kreeg Arminius een beurs om in het buitenland (Genève) theologie te studeren bij Beza, een oud-medewerker van Calvijn. Voorwaarde was dat hij daarna als predikant in Amsterdam zou gaan werken. Zijn keuze in 1583 om zijn studie toch voort te zetten in Basel leidde tot achterdocht bij zijn calvinistische geldschieters. Dat was niet ten onrechte: Arminius kwam er meer en meer achter dat zijn opvattingen verschilden van het streng calvinisme. Zijn benoeming, later, tot hoogleraar in Leiden ging dan ook niet zonder slag of stoot.

Waar Arminius zijn bekendheid aan te danken heeft, was een slepend conflict met zijn collega Franciscus Gomarus. Aanleiding vormde de leer van de voorbeschikking (predestinatie), waar toen in protestantse kringen veel om te doen was. Gomarus legde het lot van elk mens geheel in handen van God, terwijl Arminius de mens een zekere vrijheid toedichtte en dus enige invloed op zijn uiteindelijke heil. Volgens hem moest de geloofsbelijdenis van de kerk dan ook in die zin worden herzien. Ook na het overlijden van Arminius bleef de kwestie de gemoederen bezighouden: Een aantal predikanten dienden in 1610 bij de Staten van Holland een “Remonstrantie” in, waarin zij opkwamen voor de opvattingen van Arminius. De “rekkelijken” en de “preciezen” ofwel de Arminianen en Gomaristen stonden fel tegenover elkaar. De Synode van Dordrecht (1618/19) veroordeelde uiteindelijk de remonstranten. Hieruit is de Remonstrantse Broederschap ontstaan, een kerkgenootschap dat tot op de dag van vandaag bestaat.

Literatuur
  • A.Th. van Deurzen, Bavianen en slijkgeuzen: kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (Assen, 1974);
  • Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 1, (Leiden, 1911), pp. 171-173.