Waterschappen Vogelzang en Wiel

Waterschappen Vogelzang en Wiel

De waterschappen Vogelzang en Wiel behoorden tot de vijf waterschappen, die gezamenlijk het binnendijks gedeelte van de voormalige gemeente Jaarsveld vormden. Ze waren in de loop der tijden steeds nauw met elkaar verbonden, vooral vanwege de grote problemen met wateroverlast en waterafvoer, die ze gezamenlijk moesten oplossen. Vogelzang was 250 ha groot en werd ten noorden begrensd door de Vogelzangsekade, ten oosten door het waterschap Graaf, ten zuiden door de Lekdijk en ten westen door de Rolafweg, die de scheiding met Wiel vormde. De dorpskern van Jaarsveld behoorde tot Vogelzang. Wiel, circa 160 ha groot, lag ten westen van de Rolafweg en werd ten noorden begrensd door de Wielsekade, ten westen door de Zijdeweg, die de grens vormde met het waterschap Vijfhoeven, en ten zuiden door de Lekdijk. Met Batuwe, Graaf en Vijfhoeven vormden de twee waterschappen één bestuurlijk, waterstaatkundig geheel, het overkoepelend waterschap Batuwe c.a. (cum annexis, met aanbehoren). Dit overkoepelend waterschap werd officieel opgericht in 1864, maar het functioneerde toen al enkele eeuwen als samenwerkende polders.
De oudste afwatering van de polders Vogelzang en Wiel liep, zoals de meeste Jaarsveldse ontginningen, via de Lobeke, de Zevender en de stadsgracht van Schoonhoven naar de Lek. Aan het eind van de vijftiende eeuw waren beide polders overgegaan naar een rechtstreekse afwatering op d Lek, want in 1497 is er sprake van twee molens, één voor Vogelzang en één voor Wiel. De heer van Jaarsveld benoemde toen twee molenmeesters om ze te beheren. Ruim een eeuw later, in 1599, kwam er de zogenaamde “getrapte“ bemaling. De twee molen brachten hun water naar een gezamenlijke wateropslag of boezem; vanuit die boezem werd het water dan via een nieuwgebouwde derde molen, de Voormolen, en een heul, een doorgang met en sluisje, in de Lekdijk naar de Lek gevoerd. Dat systeem werkte niet zo goed en dus werd al in 1615 de Voormolen verplaatst van de noordzijde van de Lekdijk naar de zuidzijde ervan, dus buitendijks, direct aan de rivier. Hoewel dit beter werkte lukte het de twee polders vaak niet om helemaal zelfstandig droog te blijven. Daarom moesten er in de zeventiende en achttiende eeuw contracten worden gesloten met de polders van Lopik en van Willige Langerak om ook water via de molens van die polders te mogen afvoeren.
In de winter van 1781 werd de Voormolen door kruiend ijs vanuit de Lek onherstelbaar beschadigd. De molen werd gesloopt en vervangen door een nieuwe achtkante Voormolen. In 1818 ging de molen van Vogelzang door storm verloren; al snel stond de polder geheel onder water. In plaats van het bouwen van een nieuwe molen kozen de polderbesturen ervoor om de molen van Wiel en de Voormolen aan te passen en te verbeteren, zodat die samen de taak van de molen van Vogelzang konden overnemen. Dit loste echter de problemen niet geheel op. In 1845 was de situatie in de twee polders zeer slecht: door kwel en hevige regenval stonden de polders weer geheel blank en tot overmaat van ramp ging in datzelfde jaar door hoog water in de Lek de heul in de Lekdijk verloren. Hoewel er noodherstellingen en tijdelijke oplossingen werden bedacht bleef de waterbeheersing in Vogelzang en Wiel grote problemen opleveren. Toen in 1870 de twee waterschappen weer onder water stonden brak eindelijk het besef door, dat er een duurzame en definitieve oplossing moest komen. Gekozen werd voor de oprichting van een stoomgemaal op de plaats van de Voormolen. De kosten van die oplossing waren niet gering, maar aan de andere kant konden de dure Voormolen en de molen van Wiel worden gesloopt en kon de heul worden vervangen door een eenvoudige duiker in de Lekdijk, wat weer besparingen opleverde. Dit in combinatie met de relatieve zekerheid, dat Vogelzang en Wiel nu wel goed droog gehouden konden worden gaf de doorslag. Het nieuwe gemaal werd ontworpen door ingenieur P.A. Korevaar en was eind 1872 gereed; de twee molens werden kort daarna afgebroken. Het gemaal deed zijn werk uitstekend. In 1903 werd de stoommachine vernieuwd, waardoor het maalvermogen hoger werd; in 1921 werd de stoommachine opnieuw vervangen. Na de oorlog, in 1947-1948, werd het stoomgemaal omgebouwd tot electrisch gemaal. Het werd in 1986 definitief buiten gebruik gesteld. Het gebouw bestaat nog altijd aan de Lekdijk West 1 te Lopik.
De gezamenlijke grondeigenaars of ingelanden van Vogelzang en Wiel zorgden voor het grootste gedeelte van het nodige geld voor het beheer van de waterschappen. Dat ging via de omslag, een jaarlijks vastgesteld bedrag dat per hectare land aan de waterschappen moest worden betaald. Verder hadden de waterschappen nog wat stukjes land en wat jachtrechten en erfpachten, die geld opleverden en kregen ze een bijdrage voor het bemalen van het westelijk deel van het waterschap Graaf. De waterschappen hadden veel kosten: ze moesten de molens en later het gemaal bouwen en onderhouden en de molenaars en machinisten betalen. Ook het onderhoud van de Vogelzangsekade en de Oudslootseweg (door Vogelzang) en de Wielsekade (door Wiel) was een grote kostenpost. Tenslotten moesten de ingelanden van de twee waterschappen meebetalen aan het onderhoud van Enge IJssel, de Lopiker Voorwetering met de daarover liggende Fuikenbrug en Graafsebrug en aan een paar wegen in Jaarsveld, zoals de Rolafweg, de Damweg en het Lange Zandpad (later de S.A. van Alterenweg geheten). Een heel bijzondere kostenpost had de polder Wiel nog tot ver in de achttiende eeuw: de polder betaalde een stukje van het salaris van de dominee van Jaarsveld! Waar die verplichting vandaan kwam is nog altijd niet geheel duidelijk.
Het bestuur van het waterschap Vogelzang en Wiel werd gevoerd door een overkoepelend bestuur, dat ook de andere drie Jaarsveldse waterschappen bestuurde. De leider van het polderbestuur vóór 1864 was de schout, later de burgemeester van Jaarsveld. Hij werd bij het bestuur bijgestaan door zes heemraden, die in de zeventiende eeuw nog “gezworenen“ werden genoemd. Vijf van die heemraden kwamen uit elk van de afzonderlijke polders, de zesde was voor het zogenaamde “Groot Generaal“, de gezamenlijke belangen van de vijf polders. Ze werkten aan de hand van een handvest of reglement, dat Jan van Vianen, heer van Jaarsveld, in 1497 had vastgesteld. Dat reglement werd pas in 1714 vervangen door een nieuw reglement, dat tot 1864 voor de vijf polders in gebruik bleef. In 1864 werd door Provinciale Staten van Utrecht een nieuw Bijzonder Reglement vastgesteld, waardoor het polderbestuur zou bestaan uit een voorzitter en vijf bestuursleden, waarvan er altijd één landeigenaar of pachter in het waterschap Vogelzang en één landeigenaar of pachter in Wiel was. Dit bestuur werd gekozen door de tien hoofdingelanden, die op hun beurt weer gekozen werden door de grondeigenaars. Het waterschapsbestuur vergaderde tot 1914 in het gemeentehuis van Jaarsveld, daarna in het Dijkhuis van de Lekdijk Benedendams aldaar. De secretaris-penningmeester was altijd een ambtenaar van de gemeente Jaarsveld, later Lopik.
Vanaf 1960 bleken de organisatie en de grootte van de waterschappen in de Lopikerwaard niet meer te voldoen aan de eisen, die het moderne waterstaatsbeheer stelden. Daarom werden er grotere waterschappen opgericht en als gevolg daarvan werden de waterschappen Vogelzang en Wiel per 1 januari 1974 opgeheven en gingen ze op in een groter waterschap Lopikerwaard. Dat ging in 1994 op zijn beurt op in het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Archief:

  • Archief van het waterschap Batuwe, Graaf, Vogelzang, Wiel en Vijfhoeven en rechtsvoorgangers, 1616-1973 (H055)

Literatuur:

  • B.R. Feis en D.A. de Haan, Molens en gemalen van de Lopikerwaard: de geschiedenis en verschijningsvorm van een waterhuishouding (Alphen, 1988), p. 49-52;
  • Fred Gaasbeek en Teun Winkelman, Lopik: geschiedenis en architectectuur (Zeist, 1996), p. 206-207;
  • W.F.J. den Uyl, De Lopikerwaard II: de waterschappen (Utrecht, 1963), p. 561-626.