Jaarsveld

Jaarsveld

 

Beknopte geschiedenis van Jaarsveld

De kern Jaarsveld heeft zowel de oudste als jongste bewoningsgeschiedenis van de huidige gemeente Lopik. De oudste sporen van bewoning in het gebied van de huidige gemeente Lopik zijn beperkt uit enkele vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd. De Lopikerwaard moet in die tijd al bewoond zijn door mensen, die waarschijnlijk regelmatig op de vlucht moesten voor de toen veel heftiger stroomde waterlopen Lacke (Lek) en Isla (IJssel). Door deze rivieren, die sterk meanderden, werden op verschillende plaatsen vruchtbare stroomruggen en oeverwallen gevormd. De zandige grond van die oeverwallen was erg geschikt voor akkerbouw; er zijn sporen van gevonden in de polder Batuwe en nabij de Oudslootseweg in Jaarsveld. De systematische ontginning van de Lopikerwaard begon in het tweede kwart van de elfde eeuw in Lopik en Willige Langerak. Pas vanaf de 11e eeuw kon met het in cultuur brengen van het drassige Jaarsveldse land kon worden begonnen.

Jaarsveld bestaat uit vijf polders. De meest westelijke is Vijfhoeven, een polder met drassige grond, waar nauwelijks landbouw te bedrijven was en dat al snel een griendland werd. Dan volgt Wiel, vroeger Wielreveld, dat zijn naam dankt aan een door een dijkdoorbraak ontstaan watergat achter de dijk, een zgn. ‘wiel’. De huizen stonden hier aan de Lekdijk; in de 19e eeuw werd er ook gebouwd aan de Wielsekade. In de polder Vogelzang lag het dorp Jaarsveld en ook het gebied rondom de Fuikebrug, waar bebouwing was. De bebouwing in de volgende polder, Graaf, genoemd naar de vergraving van de Lobeke tot de Enge IJssel, had bewoning langs de Graafdijk. Hier stond ook de galg van de hoge heerlijkheid van Jaarsveld, aan de Galgenwaard langs de Lekdijk. De meest oostelijke polder Batuwe (Batouwe = vlak land) had slechts weinig bebouwing en was voornamelijk griendland. Bebouwing was er ter hoogte van Lopikerkapel; dit stukje bebouwing werd Jaarsveldercapel genoemd.

De ontwikkeling van het dorp Jaarsveld is grotendeels het gevolg van de aanwezigheid van het kasteel Veldenstein in de omgeving. Dit kasteel, gebouwd rond 1380, beschermde ook het dorp, dat rondom de 15e-eeuwse kerk was ontstaan. Het kasteel Veldenstein werd verschillende malen belegerd (1489, 1672) en tenslotte gesloopt en vervangen door het huidige Huis te Jaarsveld. In het dorp was daarnaast ook het bestuurscentrum van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Benedendams en de IJsseldam, waarvan de dijkmeester en later het bestuur zich vestigden in een dijkwoning aan de Lekdijk. Dat werd begin 20e eeuw vervangen door het huidige Dijkhuis.

De belangrijkste bronnen van inkomsten waren tot in de negentiende, zoals ook elders in de Lopikerwaard, de landbouw, veeteelt en fruitboomgaarden. Vanaf de negentiende eeuw kwam daar de griendcultuur bij.. Die was voornamelijk geconcentreerd langs de Lek in Willige Langerak en Jaarsveld, waar teenhout werd verbouwd, dat in het natte seizoen werd gesneden, geschild en gesorteerd en in het voorjaar voor de handel gereedgemaakt. Kopers waren fabrikanten van matten, borstels enzovoorts. In Jaarsveld vond hierin de handel plaats; ook werden er  hoepels voor tonnen vervaardigd. Zo werd het dorp langzamerhand het centrum van de wilgenteenhandel De griendwerkers woonden vooral in kleine huisjes nabij het dorp. Ook ontwikkelde zich een arbeidersbuurtje rondom het Lopikse verlaat aan de oostkant van Jaarsveld, in de polder Batuwe, het huidige Uitweg.

De griendcultuur verschafte werk aan veel ongeschoolde grondwerkers en arbeiders. Die waren ook nodig voor het afgraven van klei in en buiten de uiterwaarden t.b.v. de pan- en steenfabrieken in IJsselstein, Jutphaas en Montfoort. Hun thuisbasis was eveneens het dorp Jaarsveld. Dit had tot gevolg, dat in de crisistijd van de jaren ‘30, waarin veel dijk- en grondwerkers zonder werk kwamen, Jaarsveld de gevolgen van de crisis bovenmatig ging voelen. Mede omdat de armoede en werkloosheid in Jaarsveld zo hoog was kon de gemeente haar zelfstandigheid niet meer handhaven. De samenvoeging met de wat rijkere gemeentes Lopik en Willige Langerak per 1 januari 1943 was voor veel Jaarsvelders een vooruitgang.

De Lopikerwaard bestond vóór 1800 uit heel veel kleine dorpsbestuurtjes en gerechten. Lopik en Willige Langerak waren Utrechts, terwijl Jaarsveld en de later bij Willige Langerak gevoegde dorpen Cabauw en Zevender al in de middeleeuwen in het gewest Holland terecht waren gekomen. De drost en de secretaris, de belangrijkste bestuurders van het dorp, hadden hun thuisbasis in Ameide, aan de andere kant van de Lek, dat immers ook Hollands was. Het heeft nog 1805 geduurd voordat Jaarsveld bij Utrecht werd gevoegd en nog tot halverwege de negentiende eeuw voordat Jaarsveld  niet meer vanuit Ameide werd bestuurd. Een eigen burgemeester kreeg Jaarsveld  niet: de nieuwe burgemeester was tevens burgemeester van Willige Langerak en Lopik en woonde in het dorp Lopik.

De naoorlogse nieuwbouw van Lopik vond voornamelijk plaats in delen van de polders Wiel en Vogelzang, die zich vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw ontwikkelden tot de kern van de nieuwe gemeente Lopik.

Archief
  • Archief van het gerecht Jaarveld 1611-1813 (L002);
  • Archief van de gemeente Jaarsveld 1813-1942 (L003);
  • Archief van de gemeente Lopik (1931) 1943-1988 (L091);
  • Archief van het waterschap  Batuwe, Graaf, Vogelzang, Wiel en Vijfhoeven onder Jaarsveld 1615-1973 (H055).
Literatuur
  • Fred Gaasbeek en Teun Winkelman, Lopik: geschiedenis en architectuur (Zeist, 1996);
  • W.F.J. den Uyl, De Lopikerwaard I: dorp en kerspel (Utrecht, z.j.), pp. 136-171;
  • W.F.J. den Uyl, De Lopikerwaard II: de waterschappen, (Utrecht, 1963), pp. 561-626.