Polder Langeweide

Polder Langeweide

De polder Langeweide was tot 1975 een zelfstandige polder binnen het Groot-Waterschap van Woerden. De polder lag in de vroegere gemeentes Lange Ruige Weide, later Driebruggen, en Bodegraven. De polder had een oppervlakte van circa 680 hectare.

De ontginning, die zich later ontwikkelde tot de polder Langeweide, is relatief laat, namelijk in het derde kwart van de dertiende eeuw begonnen. Het gebied behoorde, met de nabijgelegen en ongeveer in dezelfde tijd ontgonnen polders Ruige Weide en Cortenhoeve, tot het rechtsgebied van de bisschop van Utrecht. Het moerassig gebied stond aanvankelijk bekend als de “Bisschopsweyde”. Wellicht om ontginners naar deze streek te lokken werden er toendertijd aantrekkelijke namen aan gegeven zoals Custwijc (uitverkoren buurt) en Ondacht (buiten verwachting). Rond 1300 moet de ontginning al grotendeels uitgevoerd zijn. In 1308 legde bisschop Gwijde van Avesnes de overeenkomst, die zijn voorgangers met de ontginners van de “Bisschopsweyde” had gesloten, officieel vast. Uit die akte weten we, dat er in Langeweide, Ruige Weide en Cortenhoeve tesamen bijna zestig kleine boerenbedrijfjes van elk twintig morgen (ongeveer zeventien hectare) waren. De ontginners hadden die in langdurige erfpacht van de bisschop.

De ontginning ging op de in het Stichts-Hollands grensgebied gebruikelijke manier. Eerst werden bossen en rietbegroeiing gekapt en verbrand, waarna de ontginners sloten groeven om het overtollig water naar een hoofdwatergang af te laten vloeien. Voor Langeweide was die hoofdwatergang vanaf het begin de Hollandse IJssel; de rivier lag lager dan het ontgonnen land, waardoor het polderwater vanzelf zijn weg vond.

In de zestiende eeuw werd het voor de polders tussen de Oude Rijn en Hollandse IJssel, waarvan de meeste via de Hollandse IJssel afwaterden, steeds moeilijker om het water in die Hollandse IJssel te  lozen. Steeds meer polders gingen (opnieuw) hun overtollig water afvoeren naar de Oude Rijn. Als laatste verlegden ook de polders Langeweide en Ruige Weide hun afwatering naar de Rijn; dat gebeurde bij contract van 18 augustus 1612. Door inklinking en intensief gebruik waren de polders inmiddels een stuk lager komen te liggen en was het niet meer mogelijk om overtollig water vanzelf  “omlaag” de Oude Rijn in te laten stromen. Om het water omhoog te brengen werden vanaf de zestiende eeuw in veel polders windmolens in gebruik genomen. Voor Langeweide bood de nieuwe uitwatering een goede gelegenheid om ook voor windbemaling te kiezen. In 1613 werd er in elk geval een eerste windmolen gebouwd voor het noordelijk deel van de polder, het Laageind. Die molen stond niet in de polder zelf, maar in de naburige polder Weijpoort, zo’n 200 meter van de molen van die polder. Misschien tegelijkertijd, maar niet veel later werd er een tweede molen gebouwd voor het zuidelijk deel. Deze Hoogeindse molen werd gebouwd bij de Langeweidse boezem, een watertje dat voorheen de verschillende poldersloten uit dat deel van de polder met de Hollandse IJssel verbond. De Laageindse molen bracht het overtollig water via een lange molenvliet naar de Oude Rijn, terwijl de Hoogeindse molen het water via het kanaal de Dubbele Wiericke naar de Rijn afvoerde. Beide molens zijn afgebeeld op de kaart van Rijnland door Floris Balthasarsz van Berckenrode uit 1615.  In 1674 werd er een nieuwe Laageindse molen gebouwd; de oude was afgebrand, wellicht bij de terugtocht van de Fransen in december 1672.

Samen met de polder Ruige Weide en het dorp Driebruggen was Langeweide bestuurlijk verenigd in het gerecht Lange Ruige Weide. Dat bleef tot 1820 een Utrechtse gerecht. De polderzaken werden echter niet door het dorpsbestuur bestierd, maar door de schout en drie heemraden, afkomstig uit de polder. Het besturen van de polder gebeurde aan de hand van schouwbrieven, waarvan de oudste uit 1600 en 1638 dateerden. Pas in 1858 kwam er een Bijzonder Reglement voor de polder Langeweide tot stand, waarin de organisatie, het bestuur en de geldzaken van de polder werden geregeld. Elf jaar later, in 1869, werd er een keur of politieverordening vastgesteld, die tot 1975 regelmatig werd aangepast of aangevuld: hierin stond wat de rechten en plichten waren voor de ingelanden (grondeigenaars) en pachters in de polder en wat er allemaal verboden was. Het polderbestuur bestond uit een schout of voorzitter, bijgestaan door drie heemraden of bestuursleden. Verder stonden er rond 1860 een secretaris, een bode en twee molenaars op de loonlijst.

Rond 1870 bleken de twee stokoude windmolens minder goed hun werk te doen. De ingelanden, die steeds meer wateroverlast ondervonden, vroegen een aantal deskundigen om advies over hoe dit probleem het beste kon worden opgelost. De adviseurs kwamen tot de conclusie, dat de meest doelmatige oplossing zou zijn het bouwen van een stoomgemaal en het verbeteren van de schepraderen van een van de twee molens. Het stoomgemaal zou gebouwd worden op de plaats van de Laageindse molen, ongeveer ter hoogte van de huidige “Put van Broekhoven” aan de Weijpoort. De Laageindse molen met bijbehorende molenaarswoning zou worden afgebroken; onderdelen ervan zouden hergebruikt worden in de Hoogeindse molen. Op 19 juni 1871 werden deze werkzaamheden openbaar aanbesteed. Het slopen en bouwen van het gemaal werd voor 10.739 gulden gegund aan de aannemer Godvliet uit Hoorn; de stoommachine en overige mechanica werden geleverd door de firma Stork uit Hengelo voor 11.000 gulden. Begin 1872 was het gemaal gereed; nadat het aanvankelijk goed leek te functioneren kwamen er na enkele jaren nogal ernstige technische problemen. Het zou nog tot 1876 duren voordat het gemaal “Muller”, genoemd naar de poldervoorzitter en burgemeester van Lange Ruige Weide G.A. Muller, volledig voldeed aan de eisen. Het stoomgemaal zou in werking blijven tot 1911, toen het vervangen werd door een nieuw gemaal. Kort daarna werd het gemaal “Muller” gesloopt. De Hoogeindse molen is in die eerste jaren nog ingezet als ondersteuning voor het stoomgemaal, maar al snel bleek dat deze molen volledig aan zijn eind was. In 1881 besloot het polderbestuur, dat het bovenhuis van de molen zou worden afgebroken en het onderste gedeelte tot woning zou worden verbouwd. In 1920 werd er bij de vroegere molen een Amerikaanse windmotormolen gebouwd; de ingelanden vonden de steenkoolprijzen voor het gemaal te hoog en hoopten door het weer bouwen van een extra molen op stookkosten te besparen. De windmotor werd gedurende de tweede wereldoorlog ernstig beschadigd en is kort daarna afgebroken.

In 1910 besloten de gezamenlijke ingelanden van Langeweide om een nieuw gemaal te bouwen op een geheel andere locatie. De keuze viel op de Wierickekade in het dorp Driebruggen, langs de Dubbele Wiericke, tegenwoordig Prinses Beatrixkade 10. Het werd opnieuw een stoomgemaal met een centrifugaalpomp, geleverd door de firma Pannevis. Het stoomgemaal werd in 1955 omgebouwd tot een electrisch gemaal en is tot halverwege de jaren ’90 van de vorige eeuw in gebruik gebleven. Het is tegenwoordig een gemeentelijk monument in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.

Vanaf de jaren ’60 werd de organisatie van het waterstaatsbeheer in de provincie Zuid-Holland sterk gewijzigd. Veel kleine polders en waterschappen bleken niet meer voldoende in staat om hun taak naar behoren uit te voeren; het aantal taken op het gebied van waterbeheer was ook sterk toegenomen. Als gevolg daarvan werden nieuwe, grotere waterschappen en hoogheemraadschappen opgericht. Met ingang van 1 januari 1975 kwam er daardoor ook een eind aan het zelfstandig bestaan van de polder Langeweide. Met circa dertig andere polders en waterschappen ging de polder op die datum op in een nieuw ingericht Groot-Waterschap van Woerden.

Archieven:
  • Archief van de polder Langeweide c.a. (1476) 1585-1974 (H101)
Literatuur:
  • Es, Jan van, Grenswater: geschiedenis van het Groot-Waterschap van Woerden 1226-1995 (Utrecht, 2009), o.a. p. 147-150;
  • Streefland, J.H. Het archief van de polder Langeweide (Woerden, 1959), p. 1-5;
  • Zeiler, F.D., ‘Tussen Berwouts waard en ’s bisschops weide’, in: Boeren rondom de Wiericke: agrarische bebouwing in de voormalige gemeente Driebruggen (Woerden, 1993), p. 10-16.