Waterschap Batuwe

Waterschap Batuwe

Het waterschap Batuwe, één van de vijf waterschappen, die gezamenlijk het binnendijks gedeelte van de voormalige gemeente Jaarsveld vormden, was het meest oostelijke van die waterschappen. Het was ongeveer 255 ha groot en werd ten noorden begrensd door de Enge IJssel, ten oosten door de grens tussen Jaarsveld en IJsselstein (de latere Radiolaan), ten zuiden door de Lekdijk en ten westen, langs de Uitweg, door het waterschap Graaf. Met Graaf, Wiel & Vogelzang en Vijfhoeven vormde Batuwe één bestuurlijk, waterstaatkundig geheel, het overkoepelend waterschap Batuwe c.a. (cum annexis, met aanbehoren). Dit overkoepelend waterschap werd officieel opgericht in 1864, maar het functioneerde toen al enkele eeuwen als samenwerkende polders.
Een deel van Batuwe, vroeger ook wel Baate genoemd, was vermoedelijk al in de tweede eeuw bewoond gebied. Na de ontginning van de polder in de dertiende eeuw liep de oudste afwatering van Batuwe hoogstwaarschijnlijk via de Lobeke (de latere Lopikerwetering) en vervolgens naar de Lek. In het begin ging dat via het stroompje de Zevender, vanaf ongeveer 1380 via een aparte watergang, de Jaarsvelderwetering, naar een sluisje, iets ten oosten van Schoonhoven. Dat sluisje werd in 1524 gesloopt; daarna stroomde het water uit Batuwe na een lange reis via de westelijke stadsgracht van Schoonhoven de Lek in. Rond 1320 en rond 1450 hadden de Jaarsveldse polders geprobeerd om een eigen uitwatering vai de Hollandse IJssel te krijgen, maar dat was niet gelukt. Batuwe was, misschien om die reden, in de vijftiende eeuw gaan uitwateren op de Enge IJssel, langs de stad IJsselstein, naar de Hollandsche IJssel.Batuwe (rechts) op de kaart van de Lopikerwaard van Hattinga uit 1771.
Omdat het land door inklinking steeds lager kwam te liggen en het water daardoor niet meer vanzelf naar de uitwateringssloten en watergangen stroomde werden er vanaf de zestiende eeuw in veel polders in de Lopikerwaard molens gebouwd. Over de molen van Batuwe is weinig bekend. Om het water naar de Enge IJssel te brengen is waarschijnlijk pas aan het eind van de zestiende eeuw een wipwatermolen gebouwd. Die molen stond aan de huidige Batuwseweg te Lopikerkapel (het Jaarsveldse deel van dit buurtschap heette vroeger Jaarsvelderkapel), in de buurt van de Enge IJssel. De molen was kennelijk een degelijk bouwsel, want hij heeft ongeveer driehonderd jaar dienst gedaan. Over groot onderhoud is in de archieven weinig te vinden: in 1731 werd de kap opnieuw met riet bedekt, rond 1840 werd er buitengewoon onderhoud gepleegd aan de Batuwse molen en in 1879 werd de wateras vervangen. Bij de molen werd in 1858/1859 een molenaarswoning gebouwd; tot die tijd woonde de molenaar in de molen. De molen begon aan het begin van de vorige eeuw gebreken te vertonen. Op advies van de bekende molendeskundige Leendert Exalto uit Moordrecht, die als opzichter van de molens van Batuwe c.a. fungeerde, nam het bestuur van het waterschap in 1904 het besluit om de molen af te breken en te vervangen door een gemaal, aangedreven door een oliemotor. Het gemaal werd gebouwd op de fundamenten van de oude molen en is misschien ontworpen door Exalto zelf. De oorspronkelijke petroleummotor werd in 1937 vervangen door en ruwoliemotor. Het gemaal zorgde ook voor de bemaling van het oostelijk deel van het buurwaterschap Graaf. In 1986, twaalf jaar na de opheffing van het waterschap Batuwe c.a., werd het gemaal buiten gebruik gesteld; het staat nog altijd aan de Batuwseweg 50 in Lopikerkapel. Ook de molenaarswoning, later machinistenwoning, uit 1858 bestaat nog altijd.
Het waterschap Batuwe kreeg zijn inkomsten, behalve uit wat verhuur van onroerend goed, voornamelijk uit de omslag over de ingelanden, de grondeigenaars. Die betaalden jaarlijks een bedrag per hectare land. Uit die omslag werden de molenaar en de waterschapsbode betaald, maar ook het onderhoud van de molen, het op peil houden van een stuk van de Enge IJssel en het onderhoud van de Looijebrug, aan de oostgrens van het waterschap. Ook moest Batuwe meebetalen aan het onderhoud van de Lopiker Voorwetering met de daarover liggende Fuikenbrug en Graafsebrug en aan een paar wegen in Jaarsveld, zoals de Rolafweg, de Damweg en het Lange Zandpad (later de S.A. van Alterenweg geheten).
Het bestuur van het waterschap Batuwe werd gevoerd door een overkoepelend bestuur, dat ook de andere vier Jaarsveldse waterschappen bestuurde. De leider van het polderbestuur vóór 1864 was de schout, later de burgemeester van Jaarsveld. Hij werd bij het bestuur bijgestaan door zes heemraden, die in de zeventiende eeuw nog “gezworenen“ werden genoemd. Vijf van die heemraden kwamen uit elk van de afzonderlijke polders, de zesde was voor het zogenaamde “Groot Generaal“, de gezamenlijke belangen van de vijf polders. Ze werkten aan de hand van een handvest of reglement, dat Jan van Vianen, heer van Jaarsveld, in 1497 had vastgesteld. Dat reglement werd pas in 1714 vervangen door een nieuw reglement, dat tot 1864 voor de vijf polders in gebruik bleef. In 1864 werd door Provinciale Staten van Utrecht een nieuw Bijzonder Reglement vastgesteld, waardoor het polderbestuur zou bestaan uit een voorzitter en vijf bestuursleden, waarvan er altijd één landeigenaar of pachter in het waterschap Batuwe was. Dit bestuur werd gekozen door de tien hoofdingelanden, die weer gekozen werden door de grondeigenaars. Het waterschapsbestuur vergaderde tot 1914 in het gemeentehuis van Jaarsveld, daarna in het Dijkhuis van de Lekdijk Benedendams aldaar. De secretaris-penningmeester was altijd een ambtenaar van de gemeente Jaarsveld, later Lopik.
Vanaf 1960 bleken de organisatie en de grootte van de waterschappen in de Lopikerwaard niet meer te voldoen aan de eisen, die het moderne waterstaatsbeheer stelden. Daarom werden er grotere waterschappen opgericht en als gevolg daarvan werd het waterschap Batuwe per 1 januari 1974 opgeheven en ging het op in een groter waterschap Lopikerwaard. Dat ging in 1994 op zijn beurt op in het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Archief:

  • Archief van het waterschap Batuwe, Graaf, Vogelzang, Wiel en Vijfhoeven en rechtsvoorgangers, 1616-1973 (H055)

Literatuur:

  • Lydia Blom, Willem van Bezooijen: de laatste machinist van het gemaal De Batuwe (Lopik, 2006);
  • Fred Gaasbeek en Teun Winkelman, Lopik: geschiedenis en architectuur (Zeist, 1996), p. 107-108;
  • D.A. de Haan, Gemalen in de Lopikerwaard (Lopik, 1986), p. 93-98;
  • W.F.J. den Uyl, De Lopikerwaard II: de waterschappen (Utrecht, 1963), p. 561-626.