Kaasfabriek Oud-Holland
Bodegraven
- Beknopte geschiedenis van Bodegraven
- Beursgebouw
- Bodegraafsche Waterleiding NV
- Dorpsbrand van 1870
- Familie Ter Meulen en het landhuis Groot Rhodus
- Gemeentewapen
- Kaasfabriek Oud-Holland
- Korenmolen De Arkduif
- Nederlands-hervormde Dorpskerk of Sint Galluskerk
- Particuliere straatweg Bodegraven-Gouda
- Rooms-katholieke kerk van de Meije-Zegveld
- Sint-Joseph Pensionaat aan de Overtocht
- Tweede Wereldoorlog
- Wierickerschans
- Zaadhandel Turkenburg
Kaasfabriek Oud-Holland
Begin januari 1989 sloot de kaasfabriek Oud-Holland aan de Noordzijde in Bodegraven definitief zijn poorten. Daarmee kwam er een eind aan een periode van ruim vijfenzeventig jaar fabrieksmatige productie van kaas in een van de belangrijkste gemeentes met zelfkazende boeren in het Groene Hart.
Oud-Holland was, in tegenstelling tot andere grote plaatselijke ondernemingen als Turkenburg, Andrélon of Eminent, geen oorspronkelijk Bodegraafs bedrijf. De oprichtster van het bedrijf was de “Full Cream Kaasbond NV”, een in 1898 in Amsterdam gestichte vennootschap. De Full Cream Kaasbond was aanvankelijk een handelsbedrijf: ze kocht kaas in bij boeren en verkocht die vervolgens door aan winkeliers en horecabedrijven. Omdat de kwaliteit van de kaas, door de inkoop bij verschillende zelfkazende boeren, nogal wisselend was besloot de directie al snel om zelf kaas te gaan maken. Men kocht een boerderijtje aan de Noordzijde 52 in Bodegraven, waar in 1903 drie Lekkerkerkse zelfkaassters in loondienst hun werk begonnen. Het maken van kaas was in het Groene Hart vanouds de taak en deskundigheid van de boerin.
De “kaasfabriek” had in de eerste jaren vooral problemen met de hoeveelheid kaas, die geproduceerd werd. Er kon hooguit 400 liter melk, ingekocht bij boeren in de omgeving, worden verwerkt en dat was niet genoeg om de zaak rendabel te houden.
In 1913 werd de uit Friesland afkomstige Jodocus de Mars (1889-1971) tot directeur van de toen als “Oud-Holland” bekend staande fabriek benoemd. De Mars had, ondanks zijn jonge leeftijd, al ruime ervaring in zuivelfabrieken in Friesland, maar ook in Duitsland. Hij slaagde er in om de hoeveelheid kaas, die de fabriek leverde, snel te verhogen, vooral door het steeds meer toepassen van machines, die door stoom werden aangedreven. Bij zijn komst werd er ongeveer twee miljoen liter melk per jaar verwerkt; vijf jaar later, in 1918, was dat al drie miljoen geworden en weer tien jaar later werd de tien miljoen liter melk gepasseerd. De Mars bleef tot 1958 directeur; hij was in Bodegraven ook een groot aantal jaren actief als gemeenteraadslid en wethouder.
De Full Cream Kaasbond stopte in 1919, waarna Oud-Holland werd overgenomen door een combinatie van de “Kaashandelmaatschappij Gouda” en de Haagse “Melkinrichting De Sierkan”. Na nog enige jaren onder de naam Full Cream Kaasbond te hebben geopereerd werden de aandelen in 1925 ondergebracht in de Maatschappij tot Exploitatie van Kaasfabrieken “Oud-Holland” NV. Behalve de fabriek in Bodegraven behoorden daarbij ook twee kleine kaasfabrieken in Oudewater en IJsselstein. Als deze fabrieken te veel melk hadden om tot kaas te kunnen verwerken, dan werd die overtollige melk naar Bodegraven gebracht. Tenslotte werden de fabrieken in Oudewater en IJsselstein begin jaren ’20 gesloten, waardoor de productie in Bodegraven bleef groeien. Ondanks aanpassingen en uitbreidingen van de fabriek en verbeteringen in machinale kaasmakerij liep Oud-Holland rond 1930 tegen zijn grenzen aan.
In Woerden was aan de Utrechtsestraatweg ook een stoomzuivelfabriek, Excelsior geheten. Dit in 1906 gestichte bedrijf draaide eind jaren ’20 met verlies; het bedrijfspand en de machines en ketels waren in slechte staat. De eigenaren van Oud-Holland namen in 1929 deze Woerdense fabriek over en staken veel geld in vernieuwing en verbetering ervan. De fabriek kreeg een nieuwe naam, “Nieuw-Holland” en directeur De Mars van Oud-Holland werd ook met de leiding van Nieuw-Holland belast. De melk, die bij Oud-Holland niet verwerkt kon worden, werd sindsdien in Woerden tot kaas en boter gemaakt.
In de jaren ’30 kreeg Oud-Holland te maken met economische tegenspoed. De kaasprijzen kelderden, de aanvoer van melk werd minder door daling van het aantal koeien en er kwam concurrentie van nieuwe zuivelfabrieken. Desondanks werd de fabriek in 1940-1941 geheel gerenoveerd en uitgebreid. De oorlogsjaren brachten echter een enorme daling van de omzet; de melkaanvoer nam af van vijf miljoen liter in 1941 naar bijna 175.000 liter in 1944. In de naoorlogse jaren bloeide het bedrijf weer snel op: in 1953, toen Oud-Holland zijn gouden jubileum vierde, werd er van bijna 17 miljoen liter melk ongeveer anderhalf miljoen kilo kaas gemaakt. Het bedrijf had toen vijftig man personeel. De aanvoer van melk was voor een groot deel verzekerd doordat directeur De Mars in 1949 een contract afsloot met de Coöperatieve Melkafzet Centrale (CMC).
De CMC kreeg in de jaren ’50 ook steeds meer aandelen in zowel Oud-Holland als Nieuw-Holland. In 1965 ontstaat uit een fusie tussen de CMC en enkele andere zuivelbedrijven, waaronder De Sierkan, de Melkunie. De Melkunie richtte zich meer op andere zuivelproducten, zoals gecondenseerde melk en toetjes, en concentreerde die activiteiten vooral in de fabriek in Woerden. De fabriek in Bodegraven was te klein om nog rendabel te zijn en omdat uitbreiding aan de Noordzijde niet mogelijk was werd eind jaren ’80 besloten om het bedrijf te sluiten. Begin jaren ’90 werd het bedrijfscomplex afgebroken en sinds 1994 staan er woningen.
- Gemeentearchief Bodegraven 1941-1979 (B051), invnr 833.
- J.L. van Eijk, ‘De sluiting van een kaasfabriek’ in: Tidinghe van die Goude, jg 1988, nr 2, p. 27-29;
- Cock Karssen, Bodegraven in bedrijf (Alphen, 1991), p. 45-47.