Familie Ter Meulen en het landhuis Groot Rhodus

Familie Ter Meulen en het landhuis Groot Rhodus

Landhuis Groot RhodusEén van de oudste industrieën in Bodegraven was de loodwitfabricage. Loodwit was een grondstof voor verf en menie en werd bereid via het, voor mens en milieu zeer schadelijke, loodwit branden.

Rond 1810 stond de loodwitbranderij “Abrahams Offerande” in de Kerkstraat te Bodegraven. De firmanten in het bedrijf waren Simon Rameloos en Hendrik ter Meulen. De laatste woonde in Amsterdam, op het Rokin. Rameloos bakte er als directeur van de loodwitmakerij in Bodegraven niet veel van en om de zaak weer op orde te brengen nam Hendrik ter Meulen (1779-1849) de leiding persoonlijk ter hand. Al in 1816 was de loodwitmakerij vanuit het dorp overgeplaatst naar de Noordzijde; naast de fabriek werd in dat jaar een in classicistische stijl ontworpen landhuis gebouwd: het huidige huis “Rhodus”, een Rijksmonument. In 1830 vestigde Ter Meulen zich defintief met zijn gezin in het huis, dat zijn naam ontleent aan het Griekse eiland, waar het loodwit, volgens overlevering, oorspronkelijk vandaan kwam.

De familie Ter Meulen was een notabele familie in Bodegraven. Telgen uit dit geslacht kregen ook buiten Bodegraven bekendheid.

De oudste zoon Jan ter Meulen (1809-1895) nam na het overlijden van zijn vader de loodwitmakerij over; hij woonde in een naast “Rhodus” gebouwd landhuis, “Klein Rhodus”. De jongste, Willem Hendrik (1830-1901), stichtte aan de overkant van de Noordzijde een azijnfabriek. Hij was een technisch begaafd man, die, hoewel stokdoof, zich bezig hield met het ontwikkelen van onderzoeksinstrumenten om de zeebodem te doorwroeten om aldus het goud van het beroemde gezonken schip “De Lutine” te vinden. Een zoon van Jan ter Meulen, Francois Pieter ter Meulen (1843-1927) was een redelijk bekend schilder uit de Haagse School en jarenlang voorzitter van de Pulchri Studie in Den Haag; hij specialiseerde zich in het schilderen van schapen.

Over de familie Ter Meulen, vooral over de dochter Henrietta Anthonia of Jetje (1811-1887) schreef de romanschrijfster Marie van Zeggelen in 1942 het boek “De Wachters op het Groene Huis”. Het boek is zeer vrij gebaseerd op de werkelijkheid en kan niet als betrouwbare historische bron gebruikt worden.

De loodwitmakerij werd rond 1883 beëindigd; de laatste Ter Meulen, Willem Hendrik, bleef tot zijn dood in 1901 op Rhodus wonen. Later werd er een boerenbedrijf gehouden op het terrein van de fabriek. Het huis “Klein Rhodus” werd in de jaren ’60 van de 20e eeuw gesloopt, waarna er een aantal burgerwoningen werd gebouwd.

Archief

Het archief van de familie Ter Meulen berust in het Gemeentearchief te Amsterdam, toegangsnummer 215.

Literatuur
  • Jan C.A. van der Lubbe, Francois Pieter ter Meulen en de Haagse school  (Bodegraven, 1999);
  • (F.P. ter Meulen), Bodegraviana (voor de Familie) (s.l., 1920);
  • (F.P. ter Meulen), Willem Hendrik ter Meulen (s.l., 1907);
  • J.H. de Vlieger, ‘De Loodwitmakery aan den Ouden Rijn: ruim twee eeuwen loodwitfabricage in Bodegraven” in: Heemtijdinghen, jg. 25 (1989), nr 3-4, pp. 54-79;
  • Marie van Zeggelen, De Wachters op het Groene Huis (Amsterdam, 1942).