Polder Barwoutswaarder c.a.

Polder Barwoutswaarder c.a.

Barwoutswaarder c.a. (cum annexis, met bijbehorende) is de aanduiding voor enkele polders ten zuiden van de Oude Rijn tussen Woerden en Nieuwerbrug, die al sinds de zeventiende eeuw een gezamenlijk bestuur hadden. Het betrof de polders Barwoutswaarder, Kromwijk, Bulwijk, Bekenes en het Oosteinde van Waarder. De polders zijn, zoals de meeste in het voormalig Groot-Waterschap van Woerden, ontstaan in de middeleeuwen als gevolg van de grote ontginningen. De bisschop van Utrecht, die landsheer was over het gebied, waartoe ook Woerden en Waarder behoorden, gaf stukken veenwildernis ter ontginning uit aan kolonisten. Deze moesten het drassige moerasland droogleggen en het in cultuur brengen. Het ontginningsgebied of “cope” werd ingedijkt en het overtollig polderwater werd via gegraven sloten afgevoerd naar een grotere rivier. Dat begon al in de tiende eeuw in Barwoutswaarder (de naam verwijst misschien naar één van de ontginners, Berwout), Kromwijk en Bulwijk: de ontginners lieten het overtollig water van het hoger gelegen land, naar de Oude Rijn afvoeren. De kolonisten van Bekenes en het Oosteinde van Waarder waterden af langs een oud veenriviertje, de Oude Wetering, naar de Rijn.

In 1366 besloten de polders van Barwoutswaarder c.a. om niet meer via de Rijn, maar via de Hollandse IJssel af te wateren. Dat was om onder de hoge kosten uit te komen, die de afwatering via de Rijn en de sluizen van Spaarndam met zich meebrachten. Deze afwatering, via de pas gegraven Wierickes, beviel echter niet: in 1535 keerden de polders van Barwoutswaarder terug naar afwatering via de Rijn.

Toen het land begon in te klinken en lager kwam te liggen dan de Rijn moest er een oplossing worden bedacht voor het probleem van het afvoeren van overtollig water: dat ging niet meer vanzelf. Men koos voor het omhoog brengen van het water met behulp van een windmolen. Barwoutswaarder c.a. had er twee: de eerste moet rond 1535 gebouwd zijn, toen de uitwatering weer naar de Rijn verplaatst werd, terwijl de andere uit 1595 dateerde. De oudste stond in het oostelijk deel van het gebied, op Barwoutswaarder (tegenwoordig Woerden) en werd de Lange Wiekermolen of Barwoutswaardse molen genoemd. De andere was de Oosteindemolen, die stond ongeveer 750 meter ten zuiden van de Rijn in het land, ongeveer een kilometer ten oosten van Nieuwerbrug.

Het bestuur van de polders Barwoutswaarder, Bekenes, Kromwijk en Bulwijk bestond vanaf de zeventiende eeuw uit de schout van Barwoutswaarder met vier heemraden of poldermeesters. Zij zorgden voor het beheer en onderhoud van de molens en molenvlieten en controleerden of de landeigenaars en boeren hun deel van de dijken en sloten in goede staat en op diepte hielden. Dat deed ook het polderbestuur van het Oosteinde van Waarder, bestaande uit de schout van Waarder en drie heemraden. In 1683 werd er voor de Barwoutswaarderse polders en in 1685 voor het Oosteinde een schouwbrief of reglement vastgesteld, waarin stond op welke manier de polder bestuurd en de schouw of controle uitgevoerd moest worden. Waarschijnlijk zijn de Barwoutswaarderse polders en het Oosteinde rond die tijd ook onder een gezamenlijk bestuur gekomen en werd het Oosteinde opgenomen in de bemaling door de Oosteindermolen.

De zorg voor droge voeten in Barwoutswaarder c.a. gebeurde tot 1858 nog aan de hand van de oude schouwbrieven, die in de achttiende en begin negentiende eeuw op sommige punten wel wat werden aangepast. Halverwege de negentiende eeuw werden er overal in Zuid-Holland en Utrecht nieuwe reglementen vastgesteld voor hoogheemraadschappen en polders. Ook Barwoutswaarder c.a. kreeg een nieuw Bijzonder Reglement, in 1858. Het polderbestuur bestond voortaan uit een voorzitter met de titel van schout en vier bestuursleden, die heemraden genoemd werden. Het polderbestuur had een secretaris-penningmeester in dienst, vaak een bijbaantje voor de gemeentesecretaris van Barwoutswaarder, zoals de functie van schout tot begin vorige eeuw vaak een nevenfunctie voor de burgemeester van Barwoutswaarder was. Verder stonden er twee molenaars, een bode en een opzichter op de loonlijst van de polder.

De twee poldermolens werden rond 1870 steeds duurder in het onderhoud, terwijl ze steeds minder presteerden. Het duurde echter nog tot 1881 voordat de ingelanden, de gezamenlijke grondeigenaars, besloten om de molens te vervangen door een stoomgemaal. Verschillende polders in de omgeving waren Barwoutswaarder daarin al voorgegaan. Het nieuwe gemaal kwam op de plaats van de oude Lange Wiekermolen in het oostelijk deel van de polder. Het gebouw werd ontworpen door J. Paul en gebouwd door de Woerdense aannemer D. Oudshoorn; de stoommachine kwam van de Rotterdamse firma Walker & Co. De Lange Wiekermolen werd gesloopt en vier jaar later, in 1885, werd ook de Oosteindermolen afgebroken. Het gemaal werd in 1921 omgebouwd tot een zuiggasgemaal en in 1951 tot een electrisch gemaal. In 1972 werd er een nieuw electrisch gemaal gebouwd, ongeveer op de plaats van de vroegere Oosteindermolen. Het oude gemaal werd buiten werking gesteld; het gebouw staat nog altijd aan Barwoutswaarder en is tegenwoordig een gemeentelijk monument.

Vanaf de jaren ’60 werd de organisatie van het waterstaatsbeheer in de provincie Zuid-Holland sterk gewijzigd. Veel kleine polders en waterschappen bleken niet meer voldoende in staat om hun taak naar behoren uit te voeren; het aantal taken op het gebied van waterbeheer was ook sterk toegenomen. Als gevolg daarvan werden nieuwe, grotere waterschappen en hoogheemraadschappen opgericht. Met ingang van 1 januari 1975 kwam er daardoor ook een eind aan het zelfstandig bestaan van de polder Barwoutswaarder. Met circa dertig andere polders en waterschappen ging de polder op die datum op in een nieuw ingericht Groot-Waterschap van Woerden.

Archief
  • Archief van de polder Barwoutswaarder c.a., 1641-1974 (H084).
Literatuur
  • Jan van Es, Grenswater: geschiedenis van het Groot-Waterschap van Woerden 1226-1995 (Utrecht, 2009);
  • Adriaan Haartsen, Het land van Woerden (Woerden, 2003);
  • Frits David Zeiler, “Tussen Berwouts waard en ’s bisschops weide” in: K. Jongeling e.a, Boeren rondom de Wiericke (Woerden, 1993), pp. 10-16.