Onafhankelijkheidstoren
Nieuwerbrug aan den Rijn
Onafhankelijkheidstoren
Het vertrek van de Fransen in 1813, waarna de basis werd gelegd voor het onafhankelijke Koninkrijk der Nederlanden, werd in 1913 in het gehele land gevierd met grote feesten. In Nieuwerbrug aan den Rijn herdacht men dit op een andere manier. Op 22 augustus 1913 werd er een vergadering gehouden door vertegenwoordigers van de verschillende Nieuwerbrugse verenigingen en de grootste werkgevers van het dorp. Het doel was te komen tot de stichting van een “blijvend aandenken” aan de gebeurtenissen van 1813 in de vorm. van een toren met uurwerk en klok. Er werd een Bouwcommissie ingesteld onder erevoorzitterschap van Cornelis Mijnlieff, de directeur van de steenfabriek Ruimzicht op Bekenes; de boterfabrikant Prins werd secretaris en de plaatselijke timmerman Dirk de Bruin kwam ook in de commisie.
Enthousiasme en plannen waren er genoeg, maar geld voor de bouw van het “blijvend aandenken” was er nog niet in kas. Daarom werd er snel begonnen met het inzamelen ervan. De leden van de Bouwcommissie gingen met de collectebus langs alle huizen in de Brandschouwerij, het gebied dat vanouds tot Nieuwerbrug werd gerekend. De inzameling ging geheel naar wens: ongeveer 220 inwoners gaven naar draagkracht geld voor de torenbouw. Ook gingen er verzoeken om een financiële bijdrage naar de grootgrondbezitters binnen de Brandschouwerij die elders woonden. Een aantal grondeigenaars, zoals baron Van Boetzelaer en jonkheer Gevers schonken aanzienlijke bedragen,, net als mr J.W.H.M. van Idsinga, christelijk-historisch Tweede Kamerlid voor het kiesdistrict Bodegraven.
Eind 1913 bleek er voldoende geld te zijn om met de bouw te beginnen. Bouwgrond hoefde niet gekocht te worden: Pieter Verdouw uit Utrecht, vroeger inwoner van Nieuwerbrug, had de Bouwcommissie het nodige stukje bouwterrein naast het brugwachtershuis cadeau gedaan. Ook materiaalkosten worden in het totale kostenoverzicht van de bouw niet vermeld. De stenen zijn hoogstwaarschijnlijk door Mijnlieff geschonken, terwijl het nodige hout vermoedelijk door Dirk de Bruin beschikbaar is gesteld.
De gemeente Waarder, waarbinnen de grond waarop te toren zou worden gebouwd lag, verleende op 10 april 1914 bouwvergunning. Het werk kon echter pas beginnen als er overeenstemming was bereikt over het belangrijkste deel van de toren, namelijk het uurwerk. De Bouwcommissie had verschillende leveranciers van klokken en uurwerken benaderd om tenslotte uit te komen bij de bekende firma Eijsbouts in het Noordbrabantse Asten. Bij contract van 18 mei 1914 verplichtte Eijsbouts zich tot de levering en plaatsing van een uurwerk met bel en toebehoren voor de som van 675 gulden.
Intussen waren onder leiding van Dirk de Bruin de eerste voorbereidingen voor de bouw getroffen. Op 21 juni 1914 werd door erevoorzitter Mijnlieff de eerste steen van de Onafhankelijkheidstoren gelegd. Kort daarop, in augustus, brak de eerste wereldoorlog uit. De mobilisatie en de tijdelijke beperkte beschikbaarheid van bouwmateriaal zorgden ervoor, dat de voltooiing van de toren moest worden uitgesteld. Eerst op 9 oktober konden het uurwerk en de klok in de toren worden aangebracht. Eind 1914 was de toren geheel klaar, maar pas op 23 september 1915 werd hij in een eenvoudige bijeenkomst overgedragen aan het College van Bruggemeesters, dat ook het beheer had over de tolbrug in Nieuwerbrug en dat twee jaar eerder had toegezegd die overdracht te zullen accepteren. Bij de overdracht werd bepaald dat de Bruggemeesters ervoor zouden zorgen dat de klok elke middag om 12 uur zou worden geluid en voorts als er brandalarm moest worden geslagen. Een jaar later werd er op verzoek van de kerkenraad van de Gereformeerde kerk mee ingestemd, dat ook bij begrafenissen vanuit de kerk de klok geluid zou worden.
De laatste taak van de Bouwcommissie was het opstellen van een verslag met een financieel overzicht van de torenbouw. Uit het financieel overzicht blijkt, dat de toren bijna 2600 gulden had gekost. Een kwart daarvan, 675 gulden, bestond uit de factuur van de firma Eijsbouts. De uitvoering van de bouw kostte ongeveer 1875 gulden. Het werk was vrijwel geheel door Nieuwerbrugse ambachtslieden uitgevoerd: de smeden Francken en Voorbergen, de schilders Van Dam en Koenekoop, de timmerlieden De Bruin en Verweij en de metselaars Van der Zouw en Versloot.
Sinds 1915 zorgt het College van Bruggemeesters, zoals afgesproken, voor het beheer en gewoon onderhoud van de toren. De enige grote verandering aan de toren sinds 1915 was de torenverlichting, die in 1958 werd aangebracht. Juffrouw Aaltje Kok Willemsdochter, telg uit een eeuwenoud Nieuwerbrugs geslacht van veehouders en dorpsbestuurders schonk in 1956 de verlichting van het uurwerk, die op woensdagavond 19 februari 1958 officieel en op feestelijke wijze door de schenkster in werking werd gesteld.
In de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw is er een klein aantal historische objecten en afbeeldingen over de geschiedenis van Nieuwerbrug tentoongesteld, waardoor de toren enige landelijke bekendheid kreeg als het kleinste museum van Nederland. Een sterk afnemend gebrek aan belangstelling voor het museum, zowel van het publiek als van de inititiatiefnemers van het museumpje, maakte een eind aan dit gebruik van de toren.
De toren staat op de gemeentelijke monumentenlijst van Bodegraven-Reeuwijk. In 2014 bleek er veel geld nodig te zijn voor het herstellen van de de toren. Deze kosten vormden een belangrijke aanslag op de kas van het College van Bruggemeesters, die op zoek gingen naar mogelijkheden om de hoognodige reparatie te kunnen bekostigen. In 2016 kwam de grote restauratie van de toren tenslotte gereed.
- Archief van het College van Bruggemeesters te Nieuwerbrug aan den Rijn (B011), invnrs. 2, 4 en 40 t/m 42.
- W.R.C. Alkemade, ‘De Onafhankelijkheidstoren te Nieuwerbrug: een bouwgeschiedenis’, in: Heemtijdinghen, jg 51 (2015), nr 3, p. 65-70.