Waterschap De Bossenwaard
Lopikerwaard
- Benschoppersluis te IJsselstein
- Dijkhuis in Jaarsveld
- Hoogheemraadschap van de Lekdijk Benedendams en de IJsseldam
- L.A. van der Voort, kameraar van Lekdijk Benedendams
- Middelste Molen van Cabauw
- Polder Groot-Keulevaart
- Polder Klein-Keulevaart
- Polder Rozendaal
- Polders Honaard en Snelrewaard-of-Honaard-buitendijks
- Wapen van het waterschap
- Waterschap Batuwe
- Waterschap De Bossenwaard
- Waterschap Graaf
- Waterschap Hoenkoop, Vliet & Dijkveld
- Waterschappen Vogelzang en Wiel
Waterschap De Bossenwaard
Op 11 november 1858 werd bij besluit van Provinciale Staten van Utrecht het waterschap De Bossenwaard officieel opgericht. Dat waterschap bestond uit uiterwaarden met een oppervlakte van bijna 50 hectare, globaal gelegen tussen de uitwaarden van het waterschap Batuwe en de westelijke havendijk van Vreeswijk. Deze uitwaarden hadden tot 1858 nooit een oficieel bestuur hadden gehad. De Bossenwaard kreeg zo als eerste waterschap in de Lopikerwaard een Bijzonder Reglement sinds de invoering van het nieuwe Algemeen Reglement voor de waterschappen in de provincie Utrecht, dat in 1857 was vastgesteld.
Omdat de Hollandse IJssel al vanaf de veertiende eeuw verlandde, met andere woorden door bagger droogslibde, kregen de landerijen in de buurt van IJsselstein te weinig water. In 1643 werd er daarom in de IJsseldam, dat stuk van de Lekdijk waar de Hollandse IJssel en de Lek van elkaar gescheiden werden, een sluisje gemaakt, waardoor deze droge landen desgewenst Lekwater konden binnenlaten. Dat water ging via een zogenaamde leisloot tussen de Lek en de sluis in de dijk door de uiterwaarden van de latere Bossenwaard. Aanvankelijk voelden de eigenaren van die uiterwaarden daar niets voor, maar toen in 1646 de drost en de secretaris van IJsselstein er grond verkregen werd de zaak snel geregeld. Op 12 oktober 1646 werd een overeenkomst gesloten over het beheer en onderhoud van de leisloot; die overeenkomst werd in 1713 nog een beetje aangepast omdat een andere eigenaar wel erg veel last had van water uit de leisloot. Behalve voor het inlaten van Lekwater werd het sluisje ook gebruikt voor het lossen van overtollig water uit de Bossenwaardse uiterwaarden naar de IJssel. Niet alleen de bij de overeenkomst betrokken eigenaars maakten daar gebruik van, maar ook andere grondbezitters van buitendijks land onder IJsselstein en “De Vaart” (Vreeswijk). Die betaalden echter niet mee aan het onderhoud van de sluis en de leisloot.
Dat leidde natuurlijk tot onenigheid, die beslecht werd toen na de Franse tijd, in 1814 bepaald werd dat de IJsselsteinse waterschappen het sluisje zouden onderhouden en de IJsseldam onder beheer kwam van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Benedendams. Voor de uitwatering op de IJssel werd in 1819 een nieuw waterschap opgericht, De Enge IJssel, waarin behalve de polders van Jaarsveld, IJsselstein en het Gein ook de uiterwaarden van de Bossenwaard vertegenwoordigd waren. Dat was echter niet genoeg, want ook de waterstand in de Bossenwaard zelf en het inlaten van water via de leisloot moest beter geregeld worden. In 1839 werd er door een paar grote grondeigenaars al een bestuursreglement opgesteld, maar enkele ingelanden weigerden hardnekkig zich daaraan te onderwerpen. Mede om deze dwarsliggers onder controle te houden en bij te laten dragen aan de voorzieningen in het algemeen belang van de Bossenwaard kwam het in 1858 tot de vaststelling van het Bijzonder Reglement.
Dit reglement stelde geen nieuwe regels voor de leisloot en het in- en uitlaten van Lekwater vast, maar bepaalde dat de oude overeenkomsten van 1646 en 1713 bleven gelden. Omdat het nieuwe waterschap maar 49 hectare groot was en slechts zeven grondeigenaars had werd de meest eenvoudige bestuursvorm voor waterschappen in de provincie Utrecht gekozen. Dat betekende dat drie ingelanden gekozen werden tot “gecommitteerden”, waarvan er éen tegelijk voorzitter, secretaris en penningmeester was.
De Bossenwaard kon tot ver in de twintigste eeuw zonder extra kosten haar overtollig water via het sluisje in de IJsseldam lozen op de Enge IJssel. Dit was de IJsselsteinse waterschappen een doorn in het oog: zij moesten het sluisje beheren en op verzoek van het bestuur van de Bossenwaard openen en sluiten zonder dat er een vergoeding voor verstrekt werd of een bijdrage in het onderhoud. Verschillende pogingen om daarin verandering te brengen liepen spaak op de bepaling, dat de oude overeenkomsten bleven gelden. Dat duurde tot begin 1948, toen het sluisje hoognodig vernieuwd moest worden. De kosten daarvan waren zo hoog dat het afbreken en sluiten van de sluis ook financieel veel aantrekkelijker was. De Bossenwaard had dan wel het probleem van hoe zijn overtollig water kwijt te raken. Het bestuur ging dan ook in beroep, maar zowel de provincie als het Hoogheemraadschap en de IJsselsteinse waterschappen hielden vast aan het afbreken van de sluis. Als compensatie betaalden ze gezamenlijk 27.500 gulden aan de ingelanden van de Bossenwaard. Deze lieten voor dat geld een gemaaltje bouwen om de waard op de Lek te doen uitwateren.
In 1961 kwam er een eind aan het zelfstandige waterschap De Bossenwaard. Bij besluit van Provinciale Staten van Utrecht werd op 20 juni van dat jaar een nieuw waterschap Oudegein opgericht, waarin behalve De Bossenwaard, ook de waterschappen Oudegein en Zandveld en delen van de waterschappen Hoge Biezen, Over Oudland en Batuwe werden opgenomen.
Archief
- Archief van het Waterschap De Bossenwaard 1817-1961 (H030).
Literatuur
- W.F.J. den Uyl, De Lopikerwaard II: de waterschappen (Utrecht, 1963), pp. 627-643.