Waterschappen Overeind, Hoograven, Laagraven met de Kleine Koppel en Westraven
Kromme Rijn
Waterschappen Overeind, Hoograven, Laagraven met de Kleine Koppel en Westraven
Per 1 januari 1875 werden vier polders, voor het grootste gedeelte gelegen in de voormalige gemeente Jutphaas, onder één gezamenlijk bestuur gebracht. Het waterschap Het Overeind van Jutphaas lag in het zuidoostelijk deel en het waterschap Westraven in het noordwestelijk deel van die gemeente. Ten noorden van Het Overeind lag het waterschap Laagraven (met het bijbehorende poldertje De Kleine Koppel, dat op grondgebied van de gemeente Houten lag) en daarboven lag het vierde waterschap, Hoograven.
De polders zijn voor het merendeel ontgonnen in de elfde en twaalfde eeuw, Het Overeind waarschijnlijk het vroegst. Dat gebeurde volgens het principe van de cope-ontginning. De bisschop van Utrecht, die landsheer was over het gebied, gaf stukken veenwildernis ter ontginning uit aan kolonisten. Deze moesten het drassige moerasland droogleggen en het in cultuur brengen. Zo’n stuk moeras werd een “cope” genoemd Het drassige land werd eerst drooggemaakt. Dat gebeurde door het water uit het hoger gelegen land via gegraven sloten te laten weglopen in een lager gelegen grotere watergang. Vervolgens werden de bomen en beplanting platgebrand en kon het land geschikt gemaakt worden voor akkerbouw.
Het overtollig water van de polder Het Overeind werd afgevoerd via de Overeindsewetering, de polder West-Raven voerde zijn water af via de Heycop en de polders Hoograven en Laagraven deden dat via de in het begin van de twaalfde eeuw gegraven Vaartse Rijn. De drie eerstgenoemde polders konden, omdat ze hooggelegen waren, het water eenvoudig naar de lagere hoofdwatergang afvoeren. Voor Laagraven lag dat anders: zoals de naam al aangeeft lag deze polder laag en kon ze haar water alleen lozen met behulp van een molen. De polder kreeg al halverwege de vijftiende eeuw zijn eerste wipwatermolen. Die werd in 1649 vervangen door een nieuwe. De molen van Laagraven stond een stukje buiten de Tolsteegpoort van de stad Utrecht, langs de Vaartse Rijn, ter hoogte van het huidige Nieuwegeinse industrieterrein De Liesbosch.
De polder Het Overeind werd bestuurd door de schout van Jutphaas met twee heemraden. De drie andere polders hadden een gezamenlijk bestuur met een schout en acht heemraden, die allemaal benoemd werden door het stadsbestuur van Utrecht als ambachtsheer van West-, Hoog- en Laagraven. De polderbestuurders hielden toezicht op de wegen en kades, zoals de Overeindseweg en de Bloksteeg, op watergangen zoals de Overeindsewetering, de Zandvliet, de Ravensewetering en de Tochtsloot, en op de molen.. Ze controleerden of de gezamenlijke eigenaars er voor zorgden, dat die wegen en watertjes in goede staat en op diepte bleven. Dat deden ze aan de hand van “schouwbrieven” of reglementen. De oudste bekende schouwbrief van Het Overeind is uit 1693, terwijl voor Laagraven en de Kleine Koppel al in 1461 een reglement vastgesteld werd.
In de negentiende eeuw veranderde er veel voor de polders. Nadat Het Overeind in 1862 en West-, Hoog- en Laagraven in 1868 een nieuw bestuursreglement hadden gekregen werden de vier waterschappen, zoals de polders nu genoemd werden, in 1874 samengevoegd onder een gezamenlijk bestuur. Dat bestond uit een voorzitter en vijf heemraden, bijgestaan door een secretaris-penningmeester. Omdat er in Het Overeind veel deftige buitenplaatsen en er in Hoog- en Laagraven veel steenbakkerijen stonden zaten er relatief veel edellieden en fabrikanten in het bestuur. Van belang voor het beheer van de waterschappen was verder de aanwezigheid van militaire werken zoals het Fort Jutphaas, onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in Het Overeind.
Ook met betrekking tot de waterafvoer werden er vernieuwingen doorgevoerd. Laagraven verving in 1883 zijn oude watermolen door een nieuw stoomgemaal, ontworpen door E.G. Wentink en P.A. Korevaar en gebouwd door de Vreeswijkse aannemer R. Barneveld. Hoograven sloot zich erbij aan; in plaats van via duikers ging het overtollig water uit dat gebied nu ook door de molenvliet van Laagraven naar de Vaartse Rijn. Het werd in 1944 omgebouwd tot electrisch gemaal en later afgebroken en vervangen door moderne bemalinginstallaties.
Zeer ingrijpend was de doorsnijding van het gebied van de waterschappen door de aanleg van het Merwedekanaal (1881-1892) en vooral door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal tussen 1931 en 1952. Daarnaast werden vooral Hoog- en Laagraven vanaf de jaren ’20 steeds dichter bebouwd met woningen voor de groei van Utrecht en kwam er veel nieuwe industrie. De combinatie van die veranderingen maakte het noodzakelijk om ook het waterstaatkundig beheer en bestuur opnieuw in te richten. Met ingang van 1 januari 1950 werden Het Overeind, Hoograven, Laagraven en de Kleine Koppel en Westraven opgeheven en werd het grondgebied verdeeld over drie nieuwe waterschappen: Liesbosch, Rijnhuizen en Welgelegen. Die werden, na verschillende samenvoegingen en splitsingen, in 1994 onderdeel van het in dat jaar ontstane Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Tegen die tijd was het landschap van de vroegere polders volkomen veranderd: Hoograven en Overeind waren woonwijken van Utrecht en Nieuwegein geworden, terwijl Westraven en Laagraven voor een groot deel als bedrijventerrein in gebruik zijn genomen.
Archief
- Archieven van de waterschappen Overeind, Hoograven, Laagraven met de Kleine Koppel en Westraven, (1461) 1670-1949 (H018).