Woerdense Verlaat
Groot-Waterschap van Woerden
- Gemalen
- Gemeenlandshuis te Woerden
- Goejanverwellesluis
- Grecht
- Haanwijkersluis in Harmelen
- Ontstaan van het Groot-Waterschap van Woerden
- Polder Barwoutswaarder c.a.
- Polder Breeveld
- Polder Langeweide
- Polders Groot- en Klein-Hekendorp
- Stoomgemaal van de Gemeene Boezem van Zegveld, Zegvelderbroek en Achttienhoven
- Wapen van het Groot-Waterschap
- Waterschap Breudijk
- Waterschap Gerverscop
- Waterschap Haanwijk
- Waterschap Oudeland-en-Indijk
- Waterschap Rapijnen & IJsselveld en Cattenbroek
- Waterschap Wulverhorst
- Waterschappen Zegveld en Zegvelderbroek
- Woerdense Verlaat
Woerdense Verlaat
Het dorp Woerdense Verlaat, dat sinds 1989 onder de gemeente Nieuwkoop valt, dankt zijn naam aan het “verlaat”, de sluis tussen de Grecht en de Kromme Mijdrecht. De sluis was tot 1999 eigendom van de stad Woerden. In 1433 wordt er in een keur of verordening van het Groot-Waterschap voor het eerst gesproken van een verlaat. De Grecht was in 1366 gegraven als afvoerkanaal voor overtollig water uit de polders Achttienhoven en Kamerik naar de Oude Rijn en werd al snel ook een belangrijke scheepvaartverbinding tussen Woerden en het noorden via de Kromme Mijdrecht en de Amstel. De stad Woerden had de twee kades bij het verlaat opgekocht en was dus volledig de baas: ze kon dus door de sluis open en dicht te zetten de waterstand in de Grecht regelen. De boeren in de polder Kamerik-Mijzijde waren hiermee niet gelukkig en wisten het in 1462 gedaan te krijgen, dat het stadsbestuur van Woerden de sluis weer moest dichten. Ruim dertig jaar later, op 4 september 1494, kreeg Woerden het recht om een verlaat te hebben weer terug. Er was een nieuw verbindingskanaal gegraven (de huidige Grecht) en de Mijzijders kregen verschillende rechten, onder andere het recht van vrije doorvaart door de sluis.
De stad Woerden had namelijk met Jacob van den Bosch, de heer van het Hollandse gebied Achttienhoven, halverwege de vijftiende eeuw afgesproken, dat voor het schutten en doorvaren van schepen door het verlaat sluisgeld mocht worden geheven. Jacob van den Bosch of een door hem aangewezen persoon zou dat geld innen, namelijk een duit (1/8 stuiver) voor schepen uit Woerden en twee duiten voor “buitenlandse” schepen. Al snel werd het schutten en het ontvangen van het sluisgeld openbaar verpacht; de sluispachter mocht tevens wonen in het sluiswachtershuis, dat de stad bij het verlaat had laten bouwen. Dat huis stond op grond van de heer van Achttienhoven, die deze grond in erfpacht gaf aan het stadsbestuur van Woerden voor vijf gulden per jaar. Verder bedong de heer van Achttienhoven in 1626 1/6 deel van de opbrengst van de doorvaartgelden.
Behalve de sluis, die op Hollands grondgebied lag, was er 50 meter ten noorden van het verlaat door de stad Woerden ook een ophaalbrug over de Kromme Mijdrecht gelegd, de Kollenbrug. Behalve voor het openen van de sluis hief Woerden ook nog bruggeld voor het opendraaien van de Kollenbrug. De Kollenbrug lag echter niet in het Hollandse Achttienhoven, maar in het Utrechtse gerecht Wilnis.
Rondom de sluis en de brug kwamen een aantal huisjes, een kroeg en wat andere gebouwen. Door het vrij drukke scheepvaartverkeer passeerde was “Woerdense Verlaat”, zoals het buurtje al snel genoemd werd, van een stille plek in de polder tot een klein dorpje gegroeid. In de negentiende eeuw kwam de sluis tot 1857 te liggen in de kleine zelfstandige Zuid-Hollandse gemeente Achttienhoven (waarvan de laatste burgemeester de gemeentesecretaris van Woerden was) en daarna in Nieuwkoop, terwijl de Kollenbrug in de Utrechtse gemeente Wilnis lag. Al die tijd bleef de stad en later de gemeente Woerden eigenaar van het verlaat en de Kollenbrug: het beheer en onderhoud, de verpachting van de sluis- en bruggelden en het betalen van erfpacht en een deel van de opbrengst aan de heren van Achttienhoven bleef tot halverwege de vorige eeuw onveranderd.
In de jaren ’50 begonnen de kosten van de sluis en de brug hoger te worden dan de opbrengst uit sluis- en bruggeld. Het Woerdense Verlaat en de Kollenbrug werden een financieel blok aan het been van de gemeente Woerden, die er eigenlijk wel vanaf wilde. De Kollenbrug kon in 1955 op redelijk voordelige voorwaarden worden overgedragen aan de provincie Utrecht. Tien jaar later wist de gemeente een overeenkomst te sluiten met de familie Van Oudheusden, die in de eeuw daarvoor als heer van Achttienhoven nog een deel van de opbrengst van de brug en sluis had geïncasseerd: voor 500 gulden werd dat afgekocht. Voor de sluis was er op dat moment echter bij de provincie, de gemeente Nieuwkoop of het Groot-Waterschap van Woerden geen belangstelling.
Pas aan het eind van de vorige eeuw bleek het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden als opvolger van het per 1995 opgeheven Groot-Waterschap van Woerden bereid om de sluis van de gemeente Woerden over te nemen. In 1999 ging het Woerdense verlaat over in handen van het Hoogheemraadschap, dat het sindsdien beheert en er de sluisgelden int.
Archief
- Stadsarchief Woerden 1383-1811 (W001), o.a. invnrs 75, 242, 244 en 246;
- Gemeentearchief Woerden 1811-1936 (W002), o.a. invnrs 864-865, 865a en 1110-1111;
- Gemeentearchief Woerden 1936-1980 (W003), o.a. invnrs 52, 192, 452, 464, 758, 1503 en 1505-1506;
- Gemeentearchief Woerden 1981-1985 (W003) invnr 1702.
Literatuur
- C.J. van Doorn “Het Woerdense Verlaat” in: Van Wildernis tot Ronde Venen (Wilnis, 1984), pp 179-193;
- W.J. Eijs “Het gebied rond Woerdense Verlaat en Oudendam in de middeleeuwen” in: Heemtijdinghen, jg 34 (1998), pp. 84-89.