Gemalen
Groot-Waterschap van Woerden
- Gemalen
- Gemeenlandshuis te Woerden
- Goejanverwellesluis
- Grecht
- Haanwijkersluis in Harmelen
- Ontstaan van het Groot-Waterschap van Woerden
- Polder Barwoutswaarder c.a.
- Polder Breeveld
- Polder Langeweide
- Polders Groot- en Klein-Hekendorp
- Stoomgemaal van de Gemeene Boezem van Zegveld, Zegvelderbroek en Achttienhoven
- Wapen van het Groot-Waterschap
- Waterschap Breudijk
- Waterschap Gerverscop
- Waterschap Haanwijk
- Waterschap Oudeland-en-Indijk
- Waterschap Rapijnen & IJsselveld en Cattenbroek
- Waterschap Wulverhorst
- Waterschappen Zegveld en Zegvelderbroek
- Woerdense Verlaat
Gemalen
Aanvankelijk lagen de veenpolders in het Groot-Waterschap van Woerden, maar ook in de rest van Nederland, boven het niveau van de rivieren. Hierdoor was door het graven van sloten in het begin een natuurlijke afwatering mogelijk, dat wil zeggen zonder bemaling. Dit werd echter door het inklinken van de grond (een gevolg van ontwatering) en het dichtslibben van de Rijn en de IJssel steeds moeilijker. Maatregelen als het bouwen van dijken, kades en bemaling vanaf de vijftiende eeuw door molens en later gemalen waren nodig.
Het oprichten van een nieuwe molen of het overgaan naar stoom- of elektrische bemaling zorgde, door de hoge kosten waarmee het vaak gepaard ging, in de loop van de eeuwen geregeld tot samenvoeging van verschillende kleine polders/waterschappen. Een voorbeelden hiervan is de polder Snel die samen ging met het waterschap Polanen en het waterschap Wulverhorst en de beide Vlooswijken die samen ging met het waterschap de Lagenpolder.
De gemiddelde stichtingskosten van een stoom-schepradgemaal lag tussen de 11.000 – 40.000 gulden, grotendeels afhankelijk van het vermogen dat een gemaal kon opbrengen. Bij alle stoom-schepradgemalen in het Groot-Waterschap van Woerden lag dit gemiddeld tussen de 11 – 40 pk.
De overschakeling van wind- naar stoombemaling strekte zich uit over een lange periode. In de periode voor 1860 werden nog relatief weinig gemalen gesticht. Het betrof vaak grotere stoomgemalen die voornamelijk ingezet werden voor het droogmaken van de grote meren en plassen en voor de boezembemaling. De grotere capaciteit en bedrijfszekerheid ten opzichte van de windbemaling waren duidelijke voordelen. Tussen 1860 en 1870 was er sprake van een matige groei. Verbetering van de aandrijfwerktuig en toepassing van de centrifugaalpomp waren, naast zaken als toenemende kennis en een verbeterde distributie van brandstof, de voorwaarden die omstreeks het jaar 1870 zorgden voor een omslag.
De periode van 1870 tot 1885 kenmerkte zich door een sterke groei van het aantal stoomgemalen. In die vijftien jaar werden in de polders en waterschappen, dit tot 1975 onder toezicht van het Groot-Waterschap van Woerden stonden alvorens daar in op te gaan, maar liefs dertien stoomgemalen gesticht. In de 28 jaar die daarop volgden nog maar vijf.
De polders Lange Weide en Kamerik-Teylingens waren in het jaar 1871 de eerste. Beide stoom-schepradgemalen werden ontworpen door de waterbouwkundige de heer B. de Vries uit Wilnis. IJzergieterij ‘de Prins van Oranje’ in ’s Gravenhage leverde voor beide gemalen de ketel en het stoomwerktuig. Van de negen stoomwerktuigen die tussen 1871 en 1879 aan de polders en waterschappen onder het Groot-Waterschap van Woerden werden geleverd, waren maar liefs acht van deze fabriek afkomstig. Na 1900 werden er niet veel nieuwe stoomgemalen meer gesticht, omdat nieuwe aandrijftechnieken zoals de diesel- en de electromotor inmiddels ontwikkeld waren. De polders Breudijk (1903), Geverscop (1907) en Teckop (1913) waren hier uitzonderingen op.
Het totale aantal gebouwde stoomgemalen in Nederland bedroeg omstreeks 1900/1910 ongeveer 700. Vanaf 1900 en 1910 werden op kleine schaal dieselpomp- (Groot-Hekendorp; 1920, Papekop en Diemerbroek; 1928 en Breeveld; 1931) en zuiggaspompgemalen (Middelland; 1904) in gebruik genomen. Iets later ook electrogemalen (Rietveld; 1926, Oudeland en Indijk; 1927). Dit betrof veelal kleine polders die de stoomfase hadden overgeslagen en tot dan toe steeds gebruik hadden gemaakt van windbemaling. Vanaf ongeveer 1910/1915 werden bestaande stoomgemalen gemoderniseerd en voorzien van een electro- of dieselmotor. Veelal werd meteen het scheprad of de vijzel vervangen door een centrifugaalpomp. Een noemenswaardige groei van het aantal gemalen vond plaats vanaf ongeveer 1920. Uitbreiding van het elektriciteitsnet en de definitieve doorbraak van de dieselmotor alsook het gebruik van nieuwe en verbeterde pompen zorgden voor een “nieuwe” generatie gemalen.
Het scheprad is inmiddels van het toneel verdwenen, maar met de vijzel is het merkwaardig verlopen. In de eerste helft van de 20e eeuw raakte het werktuig uit de gratie. Waarschijnlijk was de lage omwentelingssnelheid van de vijzel en de snellopende diesel- of electromotor hier de oorzaak van. De vroege motoren konden hieraan moeilijk worden aangepast. Vanaf 1950 werd de vijzel weer toegepast in grote gemalen met een vrijwel constante en niet te grote opvoerhoogte. Daarnaast bleek de vijzel geschikt voor kleine geautomatiseerde gemaalinrichtingen door het weinige onderhoud, het plaatsen in de open lucht en de ongevoeligheid voor vuil. Onder ander in de waterschappen Wulverhorst (1965), Noord-Linschoten (1969) en Rapijnen en IJsselveld (1970) is deze techniek toegepast.
Tegenwoordig worden vooral schroefpompen (ook axiaal- of propellerpomp genoemd) en schroefcentrifugaalpompen (ook half-axiaalpompen genoemd) ingezet.
Archieven
Over dit onderwerp is in alle archieven van polders en waterschappen, berustend bij het RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, informatie te vinden.
Literatuur
- Jan van Es, Grenswater: geschiedenis van het Groot-Waterschap van Woerden 1226-1995 (Utrecht, 2009), pp. 141-164;
- H.F. Götz en C.J.M. Tak. “Gemalen … als het water deert” (Drachten, 1995), pp. 21-30;
- L.F. Teixeira de Mattos, De waterkeeringen, waterschappen en polders van Zuid-Holland (Den Haag, 1908), pp. 773-910.