Waterschap Haanwijk
Groot-Waterschap van Woerden
- Gemalen
- Gemeenlandshuis te Woerden
- Goejanverwellesluis
- Grecht
- Haanwijkersluis in Harmelen
- Ontstaan van het Groot-Waterschap van Woerden
- Polder Barwoutswaarder c.a.
- Polder Breeveld
- Polder Langeweide
- Polders Groot- en Klein-Hekendorp
- Stoomgemaal van de Gemeene Boezem van Zegveld, Zegvelderbroek en Achttienhoven
- Wapen van het Groot-Waterschap
- Waterschap Breudijk
- Waterschap Gerverscop
- Waterschap Haanwijk
- Waterschap Oudeland-en-Indijk
- Waterschap Rapijnen & IJsselveld en Cattenbroek
- Waterschap Wulverhorst
- Waterschappen Zegveld en Zegvelderbroek
- Woerdense Verlaat
Waterschap Haanwijk
Het Utrechtse waterschap Haanwijk, dat in 1958 werd samengevoegd met de Zuid-Hollandse polder Breeveld, lag voor het grootste gedeelte in de voormalige gemeente Harmelen en voor een kleiner deel, te weten het stuk ten westen van de molenvliet, in de gemeente Woerden. Het waterschap lag ten zuiden van de Oude Rijn en werd ten westen begrensd door de polder Breeveld, ten zuiden door de Hollandse Kade en ten oosten door het waterschap Bijleveld. Haanwijk had een oppervlakte van ongeveer 200 hectare.
Haanwijk is waarschijnlijk in de tweede helft van de twaalfde eeuw ontstaan zijn als cope-ontginning. Op de kleigrond vlak langs de Rijn kunnen al eerder mensen gewoond en gewerkt hebben, maar verder naar hett zuiden was het land drassig en niet voor landbouw geschikt. De bisschop van Utrecht, die landsheer was over het gebied rond Harmelen, gaf die stukken veenwildernis ter ontginning uit aan kolonisten. Ze moesten het land droogleggen en het in cultuur brengen. Het ontginningsgebied of “cope” werd ingedijkt en het overtollig polderwater werd via gegraven sloten afgevoerd naar een grotere rivier, in dit geval de Oude Rijn. Dat ging een paar eeuwen goed, maar gedurende die periode begon het land in te klinken en kwam het lager te liggen dan de Rijn, waardoor het water niet meer vanzelf naar beneden liep. De oplossing werd gevonden in het bouwen van een windmolen.Wanneer er voor het eerst een molen in Haanwijk werd gebouwd is niet bekend, maar vermoedelijk is dat in de vijftiende eeuw gebeurd. Op een kaart uit 1615 staat er in elk geval een “Hanicks mole”, die waarschijnlijk in het Rampjaar 1672 door brand verloren is gegaan. In 1674 werd er een nieuwe molen gebouwd, waarvoor de grondeigenaars van Haanwijk 4000 gulden moesten lenen. Dat moet een hele grote wipwatermolen geweest zijn, die tot 1874 de gehele polder droog hield.
Het bestuur van de polder Haanwijk bestond vanaf de zeventiende eeuw uit de schout van Harmelen en drie heemraden. Twee daarvan hadden de titel van molenmeesters: zij zorgden voor het beheer en onderhoud van de watermolen. De schout, molenmeesters en de derde heemraad, de zogenaamde kroosheemraad controleerden of de landeigenaars en boeren hun deel van de dijken en sloten in goede staat en op diepte hielden. Dat deden zij aan de hand van een schouwbrief of reglement, waarin stond op welke manier de polder bestuurd en de schouw of controle uitgevoerd moest worden. De eerste schouwbrief voor Haanwijk werd in 1654 opgesteld. In 1797 werd die vervangen door een nieuwe, die in 1804 nog wat werd aangevuld. Deze laatste schouwbrief bleef gelden tot 1863.. Halverwege de negentiende eeuw werden er overal in Zuid-Holland en Utrecht nieuwe reglementen vastgesteld voor hoogheemraadschappen en polders. Ook Haanwijk kreeg een nieuw Bijzonder Reglement, in 1863, vastgesteld door de provinciebesturen van zowel Utrecht als Zuid-Holland: de polder lag immers in twee provincies. Het dagelijks bestuur bestond voortaan uit een voorzitter met de titel van schout en twee bestuursleden, die heemraden genoemd werden. Het dagelijks bestuur werd bijgestaan door een secretaris en een penningmeester. Zij voerden de administratie, gaven vergunningen af en controleerden, net als voorheen, de dijken, kades en sloten in de polder. Verder stond er nog een molenaar of een machinist op de loonlijst van de polder.De gezamenlijke grondeigenaars in de polder kwamen een paar keer per jaar met het bestuur bijeen om over de belangrijke zaken te beslissen, zoals de vaststelling van de begroting en de rekening, het benoemen van heemraden en personeel, de bouw of renovatie van de molen of het gemaal, het aangaan van geldleningen en het uitvoeren van grotere, dus duurdere werken aan kades, dijken en bruggen.
Behalve in de organisatie van de polder kwam er ook een verandering in de wijze van bemalen. De uit 1674 daterende watermolen werkte nog altijd, maar gezien zijn ouderdom liep het waterschap het risico dat hij het weldra zou begeven of slechts ten koste van veel geld zou kunnen blijven draaien. Bestuur en ingelanden voelden daarom wel voor het voorstel van de twee naburige waterschappen Rapijnen & IJsselveld en Cattenbroek om gezamenlijk een stoomgemaal op te richten. Speciaal voor de bemaling van de drie waterschappen en het beheer van het gemaal met bijbehorende werken en personeel werd er een nieuw waterschap opgericht: de Gemeene Boezem van Rapijnen & IJsselveld, Cattenbroek en Haanwijk. Het gemaal kwam in 1874 gereed en werkte goed; desondanks hield Haanwijk zijn oude molen nog ruim tien jaar in stand voor hulpbemaling of gewoon voor de zekerheid. In 1885 werd besloten de molen buiten werking te stellen, het bovenste deel af te breken en het onderste stuk als woning te verkopen. Helaas bleek dat wat voorbarig: de bemaling door het stoomgemaal in Linschoten pakte voor Haanwijk minder goed uit als aanvankelijk gedacht. Als laagste polder van de drie had Haanwijk vaak veel wateroverlast. In 1895 werd dat zo ernstig, dat Haanwijk besloot weer voor zijn eigen bemaling te gaan zorgen en een eind te maken aan de samenwerking met Rapijnen en Cattenbroek. Vervolgens bouwde Haanwijk een stoomgemaal naast de restanten van de oude molen naar ontwerp van de Utrechse architect Pannevis met een stoommachine van de Utrechtse fabriek Jaffa.
Het stoomgemaal werkte goed, maar had hoge stookkosten. De kolenprijzen liepen rond 1920 zo sterk op, dat bestuur en ingelanden ernstig gingen denken over terugkeer naar windbemaling. In 1922 kwam er een nieuwe windmolen, maar wel een voor die tijd zeer moderne: een Hercules windmotor, zoals die ook in de polders Middelland en Groot-Hekendorp stonden. De nieuwe molen kwam op de plaats van de oude windmolen en werd in 1922 in gebruik genomen. De molen heeft ruim 35 jaar gewerkt, in tijden van heel hoog water geholpen door het stoomgemaal. Met ingang van 27 januari 1958 moest het waterschap Haanwijk, tegen zijn zin, fuseren met de naburige Zuid-Hollandse polder Breeveld. Daar stond een goed werkend gemaal, dat naar men verwachtte, ook wel in staat zou zijn om Haanwijk droog te houden. In de nieuwe polder Breeveld & Haanwijk verloor de Herculesmolen zijn functie; kort na de samenvoeging werd hij afgebroken. Het in 1896 gebouwde Haanwijkse stoomgemaal werd eveneens buiten werking gesteld en vervolgens omgebouwd tot woonhuis.
De fusie van Haanwijk en Breeveld liep vooruit op nog verdergaande samenvoeging van polders en waterschappen. Veel kleine polders en waterschappen bleken in de jaren ’60 niet meer voldoende in staat om hun taak naar behoren uit te voeren; het aantal taken op het gebied van waterbeheer was ook sterk toegenomen. Als gevolg daarvan werden nieuwe, grotere waterschappen en hoogheemraadschappen opgericht. Met ingang van 1 januari 1975 kwam er daardoor ook een eind aan het zelfstandig bestaan van de polder Breeveld & Haanwijk. Met circa dertig andere polders en waterschappen ging de polder op die datum op in een nieuw ingericht Groot-Waterschap van Woerden.
Archieven
- Archief van het waterschap Haanwijk 1670-1958 (H095);
- Archief van de polder Breeveld & Haanwijk 1958-1974 (H086).
- Jan van Es, Grenswater: geschiedenis van het Groot-Waterschap van Woerden 1226-1995 (Utrecht, 2009), o.a. pp. 154-157;
- Adriaan Haartsen, Het land van Woerden (Woerden, 2003), pp. 35-64.