Groot-Waterschap van Woerden
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
- Gemalen
- Gemeenlandshuis te Woerden
- Goejanverwellesluis
- Grecht
- Haanwijkersluis in Harmelen
- Ontstaan van het Groot-Waterschap van Woerden
- Polder Barwoutswaarder c.a.
- Polder Breeveld
- Polder Langeweide
- Polders Groot- en Klein-Hekendorp
- Stoomgemaal van de Gemeene Boezem van Zegveld, Zegvelderbroek en Achttienhoven
- Wapen van het Groot-Waterschap
- Waterschap Breudijk
- Waterschap Gerverscop
- Waterschap Haanwijk
- Waterschap Oudeland-en-Indijk
- Waterschap Rapijnen & IJsselveld en Cattenbroek
- Waterschap Wulverhorst
- Waterschappen Zegveld en Zegvelderbroek
- Woerdense Verlaat
Groot-Waterschap van Woerden
Wapen van het Groot-Waterschap
Het wapen van het Groot-Waterschap van Woerden werd vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 30 december 1933 en werd toen beschreven als zijnde “in goud een golvende dwarsbalk van azuur, waaromheen een smalle golvende dwarsbalk van zilver, en vergezeld van drie ruiten van sabel. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen, en gehouden door een leeuw en een griffioen, beide van goud, getongd en genageld van keel”. Het wapen zelf is echter al veel ouder.
Het wapen van het Groot-Waterschap van Woerden vertoont grote gelijkenis met het stadswapen van Woerden. Het verschil betreft de dwarsbalk, die in het waterschapswapen golvend is van drie stukken blauw. De oudste afbeelding van het waterschapswapen is te vinden in het handschrift van Arnoud van Buchel (1565-1641), die het gebrandschilderde glas in de kerk van Bodegraven had getekend dat in 1599 onder andere door het waterschap geschonken was. Het wapen vertoonde in goud een golvende dwarsbalk van vier stukken, blauw en zilver, vergezeld van drie zwarte ruiten. Op de bekende waterschapskaart, in 1670 getekend door de gebroeders Vingboons, waren de drie ruiten echter blauw.
In 1995 is het Groot Waterschap van Woerden opgegaan in het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Literatuur
- N. Plomp, “Het wapen van Woerden”, in: Heemtijdinghen, jg. 22 (1986) nr. 4, pp 85-97.