Mirakel van de Vieressenbrug

Mirakel van de Vieressenbrug

De Vieressenbrug, gefotografeerd in een winter aan het begin van de jaren 60 van de vorige eeuw.

Aan het eind van de ’s-Gravenbroekseweg, waar de weg zich in beide richtingen splitst in de Zoetendijk, stond tot aan het eind van de jaren ’60 van de vorige eeuw een houten ophaalbrug. Die is in 1968 vervangen door een dam, maar op deze plaats stond al rond 1690 een brug; de bekende waterschapskaart van Dou geeft hem in 1687 aan. De naam van deze brug was Vier Essenbrug. Hij verwees naar vier essenbomen, die daar stonden en die ervoor gezorgd hebben, dat Sluipwijk nog enige tijd als bedevaartsoord bekend heeft gestaan.

Hoewel de Hervorming in de Nederlanden in de zeventiende eeuw steeds meer aanhang kreeg was dat in veel dorpen op het platteland nog niet te merken. De groei van het calvinisme was vooral bij de deftige en rijke mensen in de grote steden te zien. Regenten en predikanten probeerden ook in kleine plaatsen de reformatie een steviger voet aan de grond te bezorgen, maar dat lukte pas goed aan het eind van de zeventiende eeuw. Rond 1650 waren veel inwoners van de dorpen in Holland en Utrecht nog Rooms-Katholiek of hielden ze vroegere Rooms-Katholieke tradities nog in stand. Dat was ook in Sluipwijk het geval. Daar werd op Maria Hemelvaart, 15 augustus, ervoor een processie gehouden naar en rond de kerk, de voorganger van de huidige kerk aldaar. Dat was misschien al een middeleeuws gebruik. Behalve naar de kerk ging de Sluipwijkse processie ook naar vier essenbomen aan de Zoetendijk.

In 1657 kwam daarin echter verandering. De dorpsbestuurders van Sluipwijk, die zich weinig met godsdienstige en vooral met praktische zaken bezighielden, hadden ontdekt dat de takken van de vier essenbomen erg ver overhingen. Dat bezorgde de boerenwagens die volgeladen met hooi over de ’s-Gravenbroekseweg en de Zoetendijk reden, veel hinder. Besloten werd om de bomen om te hakken en het hout te verkopen aan een meubelmaker in Gouda. Maar toen het kapwerk begon bleek de wonderlijke kracht van de vier essen. Het omhakken van de bomen was een zware klus; de houthakkers waren er een dag druk mee. De katholieke Sluipwijkers zagen het met lede ogen aan, totdat een spaander van de bomen in het water viel en na enige tijd weer boven kwam drijven met daarop afbeeldingen van kruizen en Mariabeelden. Bij het uitgraven van de wortels van een van de bomen kwam nog een kruis naar boven met een menselijk gezicht erop. De spaander werd naar een pater in Gouda gebracht, die het aan een klopje, een katholieke vrome vrouw, in Oudewater in bewaring gaf. Via het klopje kwam de spaander tenslotte in Antwerpen terecht, waar hij als een relikwie werd beschouwd. Voor de Goudse meubelmaker, die het hout van de vier essen gekocht had, bleek het een goede koop: veel Rooms-Katholieken bestelden bij hem een bidstoel, gemaakt van het bijzondere hout.

Maar daarmee waren de wonderen Sluipwijk nog niet uit. De eigenaar van het land, waar de vier essen hadden gestaan, had een tweede mirakel gezien. Toen de bomen nog op de kant bij de sloot lagen waren er in het water opeens allemaal kleine ’Jesus-mannetjes’ verschenen. De boer, die beschreven werd als een eenvoudig man, die zich makkelijk dingen liet wijsmaken, was ervan overtuigd, dat dit kwam door het omhakken van de bomen.

De vraag dringt zich op of dit Sluipwijkse wonder werkelijk gebeurd is. Een feit is, dat Sluipwijk nog tot in de zeventiende eeuw als bedevaartsoord bekend stond. De beschrijving van het wonder kennen we echter slechts uit één bron en dat is niet bepaald een objectieve. Dominee Jacobus Sceperus (1607-1677), van 1638 tot aan zijn dood Hervormd predikant in Gouda, schreef in 1658 Geschenck op geseyde St. Nicolaes avont aen allen ingesetenen van Gouda, welcke Godts woort en waerheyt nevens haer zaelicheyt liefhebben en betrachten. In dit boekje, een soort Sinterklaassurprise, ging de dominee tekeer tegen de oude Rooms-Katholieke tradities en gebruiken, die het degelijke calvinisme in de omgeving van Gouda belemmerden. Sceperus was bijzonder fel gekant tegen andersdenkenden. Niet alleen de katholieken, maar ook remonstranten en lutheranen moesten het in verschillende pamfletten van zijn hand ontgelden. Het zou dus heel goed kunnen, dat Sceperus het Sluipwijkse mirakel heeft opgeblazen als voorbeeld van hoe de Rooms-Katholieke geestelijkheid de plattelandsbevolking kon laten geloven in ’superstitiën’ of bijgeloof. Hij schreef: Merckt ondertusschen eens lieve luyden, waer de paepen haer miraculen al soeken en vandaen haelen, alleen al om Ulieden te blindtdoecken, te bedriegen ende te veriepen [voor de gek houden] ’.

Toen de Hervorming ook in Sluipwijk definitief was doorgebroken (daarvoor was onder andere de zoon van ds Sceperus, Jacobus jr, als predikant in Sluipwijk verantwoordelijk) verloor het dorp zijn status als bedevaartsplaats. Het wonder bleef in de herinnering voortbestaan in de naam van de Vier Essenbrug.

Literatuur
  • G.A.F. Maatje, ’Het mirakel van Sluipwijk: hoe de Vier Essenbrug aan zijn naam kwam’ : in Reeuwijkse Reeks 7 (1994), p. 55-59;
  • Koen Goudriaan ’Sluipwijk ’ in: Peter Jan Margry en Charles Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland: deel 1 Noord- en Midden-Nederland (Amsterdam, 1997), p. 718-719;
  • Jacobus Sceperus, Geschenck op geseyde St. Nicolaes avont aen allen ingesetenen van Gouda, welcke Godts woort en waerheyt nevens haer zaelicheyt liefhebben en betrachten (Gouda, 1658), p. 155-159.