Steenfabriek IJsseloord
Willeskop
Steenfabriek IJsseloord
In de 19e en 20e eeuw lagen langs de Hollandsche IJssel enkele steenfabrieken in Willeskop. De steenfabriek aan Willeskop 90 droeg de naam “IJsseloord”, maar is bekender onder de naam van de latere en belangrijkste eigenaar Koolemans Beijnen. De letters “K’ en “B” op de windvanen van de nog bestaande fabrieksschuur verwijzen hiernaar. Oorspronkelijk moeten de letters ook met rode pannen in het verder blauwe pannendak aangebracht zijn geweest.
B.J.A. van Limbeek wordt als oprichter van de fabriek gezien. Gelet op de gegevens op de herdenkingssteen die ter plaatse nog bewaard wordt, zal dit in 1864 zijn gebeurd. Van Limbeek verhuurt in 1866 de steenplaats genaamd “IJsseloord” met de daarop staande twee onafgebouwde (!) ovens, voorts loodsen, woonhuizen, gereedschappen, rietmatten met bijbehorende grond van ongeveer 3.80 ha aan Dirk van Frankenhuijsen voor 500 gulden per jaar. Het was de huurder, een bekende Montfoortse steenfabrikant, toegestaan om de bij de steenplaats behorende grond af te graven ter gemiddelde diepte van 4 palmen en 7 duimen op oppervlakte van 200 roeden voor vergoeding van 1,50 per roede aan eigenaar. De genoemde woonhuizen betroffen tien arbeiderswoningen. Voorts werd omstreeks 1865 de “bazenwoning” annex koetshuis gebouwd, die momenteel in bouwvallige staat verkeert.
Van Limbeek is maar kort eigenaar van de fabriek geweest. In 1867 wordt G.J.W. Koolemans Beijnen eigenaar en na diens dood zet zijn weduwe opgevolgd door C.G.L. Koolemans Beijnen de steenfabriek voort. In 1875 verleenden gedeputeerde staten vergunning voor het plaatsen van een ‘locomobile’ tot het drijven van een steenmachine. Voorwaarde was dat deze 100 ellen verwijderd moest blijven van gebouwen, hutten en hooibergen. Koolemans Beijnen presenteert zijn fabriek vooral als een rijnsteenfabriek. De productie lag boven de 3 miljoen stuks. Er werkten rond 1875 ongeveer 40 mannelijke werklieden, waarvan acht buiten de fabriek werkzaam.
In 1902 wordt G.J.W. Koolemans Beijnen eigenaar. Hij breidt de fabriek verder uit. In 1900 en 1903 werd vergunning verleend tot het hebben van een stoommachine in de steenfabriek. Wellicht is in deze tijd, omstreeks 1905, ook de nog bestaande schuur gebouwd. Blijkens een opgave uit 1921 had de stoommachine een vermogen van 30 pk. Voorts waren er toen 36 arbeiders werkzaam: 22 mannen, 7 vrouwen en 7 kinderen onder de 17 jaar. Koolemans Beijnen noemde dit fabrieksjaar overigens nog een jaar van bloei. In 1927 werd de fabriek echter stopgezet, tijdens een periode dat de rijnsteenindustrie grote moeilijkheden ondervond.
Uiteindelijk kwam het overgrote deel van het terrein in 1940 in handen van handelsvereniging Le Gué en Bolle te Rotterdam, later handelsmaatschappij Vulcaan te Utrecht. De tien arbeiderswoningen stonden toen als onbewoonbaar te boek en zijn in 1944 gesloopt. De Duitse bezetter zou volgens overlevering de fabrieksschuur hebben gebruikt als benzineopslag. Dit betekende dat de genoemde woningen ook om die reden leeg moesten. Wat van de fabriek rest zijn de bouwvallige bazenwoning annex koetshuis en bovengenoemde schuur, herinneringen aan een ooit rond Montfoort bloeiende bedrijfstak.
Literatuur
- F. Gaasbeek en Charles Noordam, Montfoort: geschiedenis en architectuur (Zeist, 1992), p 284.