Beknopte geschiedenis van Lopik
Lopik
Beknopte geschiedenis van Lopik
De huidige gemeente Lopik is ontstaan uit diverse gemeentelijke herindelingen. Het betreft de voormalige gemeenten Cabauw (1857), Noord-Polsbroek (1857), Zuid-Polsbroek (1857), Zevender (1857), Jaarsveld (1943), Willige Langerak (1943), Benschop (1989) en Polsbroek (1989). Met een oppervlakte van 7940 ha is Lopik een van de grootste gemeenten in de provincie Utrecht.
De kern Lopik dankt zijn naam aan “Lobeke”, zoals de nederzetting in 1155 voor het eerst genoemd staat. Het zou verwijzen naar een gelijknamig veenriviertje van waaruit de veengebieden rond Lopik zijn ontgonnen. Rond de herkomst van de naam “Lobeke” doen meer theorieën de ronde. Waar de een de naam ziet als een verwijzing naar een open plek in het (veen)bos, verklaart de ander de naam vanuit een Latijnse persoonsnaam dat leidt tot de betekenis “toebehorend aan Lupius”.
De ontstaansgeschiedenis van Lopik is nauw verbonden met de grote zogenaamde cope-ontginningen in de Lopikerwaard, of in nog breder verband in de veengebieden langs de Stichts-Hollandse grens. Kijkend naar Lopik-zelf viel dit onder het Utrechtse Kapittel van Sint-Marie. Het kapittel heeft de heerlijke rechten van Lopik nooit uit handen gegeven. De schout vertegenwoordigde het gezag ter plaatse. De band tussen Lopik en Sint-Marie, die in het gemeentewapen tot uitdrukking is gebracht, heeft tot 1811 bestaan.
Lopik kreeg in het begin van de 13e eeuw zijn eerste stenen kerk, maar daarvoor moet er ook al lang een godshuis hebben gestaan. De kerk die in de 15e eeuw werd gebouwd had een hoge toren, van ongeveer 50 meter, die voor de hele Lopikerwaard een duidelijk herkenningspunt was. De spits werd in de Tachtigjarige oorlog verwoest, in 1637 hersteld, maar uiteindelijk aan het eind van de 18e eeuw in fases afgebroken. Direct bij de kerk stonden enkele woningen en een rosmolen, maar voor het overige kende Lopik de voor deze streek zo typerende lintbebouwing.
Zevenhoven en Lopikerkapel, dat overigens vanouds over een eigen kerk beschikte, werden in het begin van de 19e eeuw bij de gemeente Lopik gevoegd. In de loop der tijd breidde het dorp Lopik wat uit, vooral bij de Cabauwsekade, Wielsekade en Vogelzangsekade. Waar de bebouwing ten zuiden van de laatste twee kades plaatsvond, kwamen de huizen op grondgebied te staan van de toen nog zelfstandige gemeente Jaarsveld. Langs de provinciale weg, de Reinaldaweg, die omstreeks 1955 werd aangelegd kwam een industrieterrein. Voorts kwamen er een militaire depots. Afgezien van alle ontwikkelingen bleef het agrarische karakter van Lopik in belangrijke mate behouden.
Literatuur
- Fred Gaasbeek en Teun Winkelman, Lopik: geschiedenis en architectuur (Zeist, 1996).;
- W.J.F. den Uyl, De Lopikerwaard: I Dorp en Kerspel (Utrecht, z.j.), o.a. pp. 66-118.